Portaalsite voor de échte zeeaquariaan

Zoeken op de site

Eerste autochtone vondst van de gladde kiezelkrab - Ebalia tumefacta - in het Nederlands kustgebied

Eerste autochtone vondst van de gladde kiezelkrab - Ebalia tumefacta - in het Nederlands kustgebied.

Door Mick Otten http://micksmarinebiology.blogspot.be/

Eerste autochtone vondst van de gladde kiezelkrab - Ebalia tumefacta - in het Nederlands kustgebied.

Door Mick Otten http://micksmarinebiology.blogspot.be/


Op 20 maart vond ik al duikend in het Grevelingenmeer bij Den Osse - Nieuwe Kerkweg op een diepte van 13 meter een zeer bijzonder krabbetje: de gladde kiezelkrab, Ebalia tumefacta. Voor zover bekend is deze krabbensoort niet eerder autochtoon in ons kustgebied aangetroffen.


  Gladde kiezelkrab, Ebalia tumefacta (EN: Bryer’s nut crab), Den Osse - Nieuwe Kerkweg, Nederland, 20-3-2017 (in vitro).

De vondst
Je moet soms ook een beetje geluk hebben. Omdat het windkracht 6 uit het zuidwesten was en de Zoetersbout waar we oorspronkelijk wilden gaan duiken, nogal troebel oogde, besloten we naar Den Osse - Nieuwe Kerkweg te gaan. Ik wilde daar op zoek gaan naar onder andere de pluimworm, Pherusa plumosa. Zouden die zich, na het afsterven in september 2016 vanwege zuurstofgebrek, opnieuw gevestigd hebben? De wormen vond ik niet, maar in plaats daarvan wel een klein krabbetje, dat ik herkende van plaatjes en van meldingen als zeldzame strandvondst.

  Gladde kiezelkrab, Ebalia tumefacta (EN: Bryer’s nut crab) op de slib-zandbodem van Den Osse - Nieuwe Kerkweg, Nederland, 20-3-2017.

Vorm
De gladde kiezelkrab is een kleine krabbensoort: 10 mm is de maximale grootte voor een mannetje (gemeten naar de breedte van het rugschild). Het nu gevonden mannetje is een fractie kleiner: 9,8 mm breed en 9 mm lang. Het vrouwtje, dat in tegenstelling tot de meeste andere krabbensoorten iets groter wordt dan het mannetje, kan tot 13 mm breed worden. Zo op het eerste gezicht lijkt het krabbetje ruitvormig, maar als je beter kijkt is het rugschild meer achthoekig.
Waar het vrouwtje vrij glad oogt – vandaar de naam – heeft het mannetje over zijn hele lijf een korrelig oppervlak.

  Onderzijde van de gladde kiezelkrab, Ebalia tumefacta (EN: Bryer’s nut crab), Den Osse - Nieuwe Kerkweg, Nederland, 20-3-2017 (in vitro).

Op de foto’s kun je ook zien dat het staartstuk (abdomen) van het vrouwtje zoals gewoonlijk groter is dan dat van het mannetje. Daardoor kan zij in verhouding meer eitjes vasthouden onder haar staartstuk.

Het rugschild is opmerkelijk gebocheld, zoals op de foto hieronder goed is te zien. De plaats en de vorm van de bochels zijn determinatiekenmerken, evenals het feit dat het rugschild bij deze soort iets breder dan lang is in vergelijking met de andere uit het Noordzeegebied bekende Ebalia-soorten. In het boek ‘De Krabben van Nederland en België’ van Hans Adema (1991) worden de bochels ‘verhevenheden’ genoemd en bij mannetjes ‘iets meer op wratten gelijkend’.

Hoewel ik het lastig vind om uiterlijke kenmerken te omschrijven, lijkt gebocheld mij toch meer van toepassing.
De quasimodo kiezelkrab zou als Nederlandse naam niet misstaan, maar dat geldt eigenlijk voor veel soorten kiezelkrabben.

Kleur
Adema (1991) omschrijft de kleur van gladde kiezelkrabben als ‘roodachtig, vlees- of crèmekleurig, met rode vlekken; soms is het rugschild geheel gemarmerd’. Opmerkelijk zijn de zwarte vlekjes op het gevonden exemplaar, met name rondom de ‘kop’ en op de kaakpoten (foto rechts). Die doen sterk denken aan de vlekjes waarmee de zuiderzeekrab, Rhithropanopeus harrisii bezaaid is. Adema (1991) schrijft daarover dat het gaat om eencellige algen en dat ze ontbreken op de vingers (de uiteinden van de schaarpoten) door veel gebruik.

  Boven- en onderzijde van een vrouwtje van de gladde kiezelkrab, Ebalia tumefacta (EN: Bryer’s nut crab), Texel, tussen strandpaal 12.3 en 9, Nederland, 26-7-2003 (in vitro). Foto: © Rien de Ruijter

  Het rugschild van de gladde kiezelkrab, Ebalia tumefacta (EN: Bryer’s nut crab) is opmerkelijk gebocheld, Den Osse - Nieuwe Kerkweg, Nederland, 20-3-2017 (in vitro).

  De zwarte vlekjes op de ‘kop’ van de gladde kiezelkrab, Ebalia tumefacta (EN: Bryer’s nut crab) zijn waarschijnlijk eencellige algen, Den Osse - Nieuwe Kerkweg, Nederland, 20-3-2017 (in vitro).

Dat zou ook kunnen kloppen bij dit krabbetje: met name aan de achter-onderzijde, ontbreken ze (zie de eerdere foto van de onderzijde van het krabbetje). Dat is de plaats waar het dier met name in aanraking komt met de bodem als hij zit en bij het ingraven en waar het dus makkelijker slijt.

Biotoop
Ik vond het krabbetje overdag zittend op de bodem op een diepte van 13 meter. In de literatuur (o.a. Adema, 1991) wordt gemeld dat hij leeft op harde bodems met stenen, schelpgruis, kiezel, grof zand en in mindere mate op fijner zand, modder en klei. In dit geval was het meer een slib- dan zandbodem en al helemaal geen schelpgruis dat uit grovere stukjes bestaat.

Dat was maar goed ook, want zelfs als hij zich niet had ingegraven, had ik hem door zijn beperkte afmetingen, vorm en kleur – als kiezeltje – waarschijnlijk niet gevonden tussen schelpgruis. Wat betreft de diepte, komt de soort voor van de getijdenzone tot een diepte van 155 meter; in de zuidelijke Noordzee op diepten van 20 tot 40 meter (Adema, 1991).
Ondanks al het licht dat ik op hem richtte, groef hij zich niet in. Opmerkelijk voor een nachtdier.

Gedrag
Er blijkt weinig over het gedrag van kiezelkrabben bekend. In de literatuur wordt vermeld dat het om een nachtdier gaat. Gezien het formaat en daarmee hun kwetsbaarheid, ligt een nachtelijk leven ook voor de hand.

Opmerkelijk is dat het krabbetje zich niet had ingegraven (tijdstip vondst rond 14.00 uur). Daarbij was hij niet schuchter: ondanks al het licht dat op hem was gericht, bleef hij rustig zitten.

Gerard Heerebout deed naar aanleiding van een artikel van Riedel (2014) de suggestie dat het krabbetje mogelijk vanwege zuurstofgebrek bovenop de bodem is gaan zitten. Wat de reden ook mag zijn dat hij zich onbeschermd op de bodem bevond, het kan haast niet vanwege zuurstofgebrek zijn: het water was 8º, koud water is zuurstofrijker, er was op dat moment nog geen spronglaag (zie verderop) en er was nog geen ‘schimmel’, Beggiatoa-bacteriën (foto boven) op de bodem te zien. Daarbij blijkt het dier zich - in ieder geval in gevangenschap - niet diep in te graven; de voorzijde van zijn ‘kop’ steekt net iets boven het zand uit.

 

  Beggiatoa-bacteriën, de witte draden, Dreischor-Gemaal, Nederland, 15-8-2016.

Voedsel
Op de plaats waar het krabbetje zich bevond, zag ik veel buizen van wormen, met name van Slikkokerwormen - ook Tweedraadkokerwormen genoemd - Polydora-soorten (foto boven). Zeer waarschijnlijk staan die hier op zijn menu. Bij het fotograferen van het krabbetje in een cuvette, heb ik hem slingerwormen, Tubifex, een zoetwatersoort voorgezet. In eerste instantie had hij geen interesse, maar na een paar minuten begon hij daar toch van te eten (foto rechts boven).

Sinds 19 april eet hij ook van kleine stukjes mosselvlees, Mytilus edulis die ik pal voor zijn kaakpoten leg; hij pakt het zelf niet actief aan met zijn schaarpoten. Hij eet er gulzig van: wolkjes eiwitresten van door zijn kaakpoten fijngehakt mosselvlees worden door hem weggeblazen. In de bodem van het Grevelingenmeer gaan ook kleine tweekleppige schelpen schuil, zoals de glanzende dunschaal, Abra nitida, die in monsters op die diepte zijn gevonden en daar regelmatig als doublet op de bodem te vinden zijn (foto onder). Het is dan ook aannemelijk dat tweekleppigen op het menu staan.

 Gat in de bodem waarbij de zeer dunne kokers van slikkokerwormen (Polydora-soorten) zichtbaar zijn, Den Osse - Nieuwe Kerkweg, Nederland, 20-3-2017. NB. het ingegraven krabbetje is niet de gladde kiezelkrab, maar de penseelkrab, Hemigrapsus takanoi.

In Riedel (2014) wordt van de ruwe kiezelkrab, Ebalia tuberosa (daarover later meer) gemeld, dat de soort leeft van kleine wormen (Annelida) en kreeftachtigen, maar ook van (bijna) dode organismen.
Het gevonden krabbetje at tot op heden niet van stukjes vis, garnaal en aasgarnaal.

In vitro
In gevangenschap is het krabbetje in het algemeen erg inactief.
Bij het fotograferen op 21 maart was hij nog redelijk actief. Op 22 maart bij het fotograferen in een cuvette was hij zeer actief; hij leek zich daarin op zijn gemak te voelen. Zoals gemeld at hij die dag van Tubifex en ook heeft hij zich toen zeker 15 minuten bezig gehouden met poetsen. Met zijn schaarpoten maakte hij zijn kaakpoten, ogen en antennes schoon (foto’s onder) en priegelde hij met zijn looppoten langs zijn lijf. Dat was leuk om te observeren! Bij het eten van stukjes mosselvlees zijn alleen zijn kaakpoten zichtbaar actief.

 

Boven: De gladde kiezelkrab, Ebalia tumefacta (EN: Bryer’s nut crab) verorbert een slingerworm (Tubifex), Den Osse - Nieuwe Kerkweg, Nederland, 20-3-2017 (in vitro).
Onder: Doublet van de glanzende dunschaal, Abra nitida, Dreischor-Gemaal, Nederland, 15-8-2016.

  De gladde kiezelkrab, Ebalia tumefacta (EN: Bryer’s nut crab) poetst met zijn schaarpoten zijn kaakpoten, Den Osse - Nieuwe Kerkweg, Nederland, 20-3-2017 (in vitro).

Sindsdien zit hij - afgezien van het eten van mosselvlees (zie Voedsel) - dagenlang ingegraven. Hij verblijft in een koelkast in een glazen schaal met een laag water van circa 2 cm en een laag zand-schelpgruis waarin hij zich helemaal kan ingraven. De watertemperatuur is 13º. Elke dag wordt circa 80% van het water ververst. De schaal kantel ik zo nu en dan, zodat het water niet zuurstofloos raakt. Als het krabbetje door de waterbeweging bovenop het zand komt te liggen of als ik hem uit het zand heb gehaald om hem wat te eten te geven, graaft hij zich vaak pas na zo’n 10 minuten in.
Zoals ook in de literatuur wordt beschreven, trekt hij zijn poten stijf tegen zijn onderlijf aan en drukt zich tegen de bodem, als hij wordt verstoord. Als aanvulling daarop: komt hij ondersteboven te liggen, dan blijft hij eerst even met zijn poten tegen zijn lijf - als voor dood - liggen.

Vanaf eind april is hij actiever geworden en loopt hij regelmatig rond (in het donker want geen licht in de koelkast). Binnenkort verhuist hij naar een andere koelkast, waar wel licht en beluchting zal zijn. Het licht zal dan zo’n 14 uur aan staan. Ik ben benieuwd of hij straks ook in het licht of alleen in het donker actief blijft.
Adema (1991) haalt een interessante studie aan naar de voortplanting van de ruwe kiezelkrab. Het volgende zal naar ik aanneem ook van toepassing zijn op de gladde kiezelkrab: ‘Bij deze soort is de vervelling waarbij de dieren sexueel volwassen worden, de zogenaamde puberteitsvervelling, de laatste.
Na deze vervelling konden enkele dieren nog twee jaar in een aquarium in leven gehouden worden.

  De gladde kiezelkrab, Ebalia tumefacta (EN: Bryer’s nut crab) poetst zijn antennes, Den Osse - Nieuwe Kerkweg, Nederland, 20-3-2017 (in vitro).

  Boven- en onderzijde van ruwe kiezelkrab, Ebalia tuberosa (EN: Pennant’s nut crab), Olifantsputje bij ‘de Hammen’ ter hoogte van de Flaauwers Inlaag, Kor & Bot-tocht, Nederland, 5-9-2015 (foto: © Freddy van       Nieulande)


Verspreiding en meldingen

Gladde kiezelkrabben zijn – voor zover bekend – tot nu toe niet in onze kustwateren gevonden door duikers. Wel is de soort bekend uit dieper water in de Noordzee; aangetroffen tijdens vangtochten voor wetenschappelijk onderzoek en als bijvangst van de visserij. Daarnaast is de soort ook bekend uit aanspoelsel aan de Noordzeekust. De soort komt verder voor van Zuid-Noorwegen tot Noordwest-Afrika en in de Egeïsche Zee (Türkay, 2015), maar niet in de rest van de Middellandse Zee. Op internet vond ik wel een foto van een gladde kiezelkrab op Natuurlijk mooi van Anne Frijsinger en Mat Vestjens uit de Adriatische Zee, maar waarschijnlijk is dat Ebalia edwardsii, een andere soort kiezelkrab.

In Adema (1982 & 1991) wordt gemeld dat bij onderzoek door het NIOZ tussen 1972 en 1976, waarbij een fijnmazig net werd gebruikt, de soort algemeen werd aangetroffen in de zuidelijke Noordzee. Ook in 2016 werd de soort bij dergelijke vangtochten in de Noordzee gevonden (pers. meded. Marco Faasse).

  Kleine kiezelkrab, Ebalia cranchii (EN: Cranch’s nut crab), beide IJmuiden vissershaven, Nederland, links: 15-11-2003, rechts: 4-6-2005 (foto’s: © Rien de Ruijter)

Bij visserij wordt het dier zelden gevangen, vanwege de maaswijdte van de netten. Aangespoeld is het krabbetje zeldzaam. In het Centraal Systeem van de Strandwerkgemeenschap - waar net als bij Stg. ANEMOON vondsten worden gemeld en geregistreerd – zijn 23 exemplaren gemeld, waarvan 19(!) exemplaren in 1953, het jaar van de Watersnoodramp. Bij Stg. ANEMOON is één melding gedaan. Alle meldingen zijn van de Noordzeekust van Scheveningen tot Texel.

Van geen van de exemplaren wordt vermeld of het om een vrouwtje of een mannetje gaat. Maar op de foto van het enige exemplaar dat levend is aangespoeld op Texel in 2003 (zie eerder in dit bericht de foto van een vrouwtje met boven- en onderaanzicht van Rien de Ruijter), blijkt het om een vrouwtje te gaan. Zie links een overzicht van de meldingen van de gladde kiezelkrab.

Het is bij zulke kleine aantallen vondsten al erg bijzonder om als duiker een kiezelkrab te vinden. Het Grevelingenmeer als vindplaats is al helemaal uitzonderlijk. Het gaat tenslotte om een soort die leeft in de Noordzee en de hoeveelheid zout water die door de inlaat van de Brouwersdam binnenkomt, is zeer beperkt. De gevonden gladde kiezelkrab moet hier als vrijzwemmende larve terecht gekomen zijn; hij kan onmogelijk vanuit de Noordzee naar de vindplaats zijn gelopen. De kans dat zich in het Grevelingenmeer een populatie heeft ontwikkeld of gaat ontwikkelen, is jammer genoeg niet erg groot: de afgelopen jaren sterft laat in de zomer alles beneden een diepte van circa 10 meter af, vanwege een spronglaag die het water zuurstofloos maakt (zie het NatureToday-bericht van 4-8-2013 daarover).

Soortgenoten

Je zou eerder een vondst van de gladde kiezelkrab in de Oosterschelde verwachten; via Neeltje Jans stromen dagelijks miljoenen liters zeewater heen en weer. In het boek ‘Zeefauna in Zeeland deel 2: Kreeften, krabben en garnalen’ van Leewis e.a. (2010) wordt wel ‘een enkele vondst uit de Oosterscheldemond’ gemeld van de verwante ruwe kiezelkrab, Ebalia tuberosa. Het gaat daarbij waarschijnlijk om de vondst van 11 september 1999 van een levend exemplaar dat is opgevist bij een ‘Kor en Bot-tocht’ in de Oosterschelde in de omgeving van de Flaauwers Inlaag op 50 meter diepte. Op 5 september 2015 zijn op die locatie nog twee ruwe kiezelkrabben opgevist. En zeker het vermelden waard: er is op 23-10-1999 door duikers een ruwe kiezelkrab aangetroffen bij een mosselkwekerij in Bruinisse! Zie links een overzicht van de meldingen van de ruwe kiezelkrab.

Overigens is er nog een derde soort kiezelkrab bekend van de Nederlandse kust: de kleine kiezelkrab, Ebalia cranchii.
Daarvan zijn bij het Centraal Systeem en Stg. ANEMOON in totaal zeven (dode) exemplaren gemeld, waarvan twee op het dek van een vissersboot (foto onder), vier aangespoeld en één als vangst op de Noordzee.
Zie links een overzicht van de meldingen van de kleine kiezelkrab.

Het is jammer dat veel van de meldingen van vondsten van deze toch zeldzame krabben tamelijk onvolledig zijn. Was het dier levend of dood? Een mannetje of een vrouwtje? Dat laatste is aan zowel het rugschuld als aan het staartstuk goed te zien. In dat verband: het is opmerkelijk dat ook bij tekeningen en foto’s in wetenschappelijke publicaties dat laatste vaak niet wordt gemeld!

Grevelingenmeer
Hoewel de Oosterschelde soortenrijker is en daarmee voor veel duikers - ook voor mij - favoriet, blijkt opnieuw dat je ook in het Grevelingenmeer bijzondere soorten kunt vinden! Zie het NatureToday bericht over de groene rolsprietslak, Placida dendritica en mijn blogbericht over de pluimworm, Pherusa plumosa.

Het is te hopen dat er een grotere doorlaat komt in de Brouwersdam en daarmee meer stroming, zodat de genoemde spronglaag achterwege blijft en het leven beneden de 10 meter intact blijft. Dan zouden we in de toekomst misschien regelmatig kunnen genieten van gladde kiezelkrabben.

Ten slotte

Vaak wordt mij de vraag gesteld: hoe vind je zo’n klein dier en hoe weet je meteen dat het om iets bijzonders gaat? Het antwoord op de eerste vraag is: door intensief zoeken en goed – vaak van heel dichtbij - kijken en door te leren waar je bepaalde soorten kunt vinden. Daarbij is de kans groter dat je iets (bijzonders) vindt, als je vaak duikt, stenen keert of strandjut.
Om eerlijk te zijn: meestal ga ik niet op zoek naar een specifieke soort. Ik ben geïnteresseerd in alle soorten zeefauna en -flora, dus goed kijken levert mij toch al vaak een bijzondere krab, worm, naaktslak of wat dan ook op. En zoals ik al schreef: je hebt ook een beetje geluk nodig.

Het antwoord op de tweede vraag is: regelmatig tekeningen en foto’s in boeken bekijken. Of het moderne equivalent: op internet bepaalde websites afstruinen en Facebook-groepen volgen van bijvoorbeeld Stg. ANEMOON en Crustacea of the NE Atlantic & NW Europe. Dan worden die soorten vanzelf in je geheugen geëtst, waardoor je een soort makkelijker als iets bijzonders herkent.

  De schaarpoten van de gladde kiezelkrab, Ebalia tumefacta (EN: Bryer’s nut crab) in detail, Den Osse - Nieuwe Kerkweg, Nederland, 20-3-2017 (in vitro).

Dank

Met dank aan Adriaan Gmelig Meyling (Stg. ANEMOON), Rien de Ruijter (Strandwerkgemeenschap), Gerard Heerebout, Marco Faasse, Herman Nijhuis en Freddy van Nieulande voor het verstrekken van informatie en foto’s. En Inge en Rykel de Bruyne voor hun commentaar op en verbetering van mijn ingekorte tekst op het gelijknamige NatureToday-bericht.

Literatuur en internet

• Adema, J.P.H.M., F. Creutzberg & G.J. van Noort, 1982. Notes on the occurrence of some poorly known decapoda (crustacea) in the southern North sea. Zoölogische Bijdragen 28. Dit artikel is als PDF beschikbaar.
• Adema, J.P.H.M., 1991. De krabben van Nederland en België. ISBN 9073239028.
• ANEMOON, Stichting: http://www.anemoon.org & Facebook: https://www.facebook.com/groups/StAnemoonMOO/
• Crustacea of the NE Atlantic & NW Europe, Facebook: https://www.facebook.com/groups/Crustacea/
• Leewis, R., G. Heerebout & C. Jacobusse, 2010. Zeefauna in Zeeland deel 2. Kreeften, krabben en garnalen. ISBN 9789490592028.
• National Biodiversity Network (GB): over verspreiding, diepte, zoutgehalte en watertemperatuur: https://species.nbnatlas.org/species/NBNSYS0000175057.
• Nature Today, 2013. Grevelingenmeer is onder 16 meter diepte helemaal dood: https://www.naturetoday.com/intl/nl/nature-reports/message/?msg=18226
• Nature Today, 2017. Zeldzame Groene rolsprietslakken duiken op in Grevelingenmeer: https://www.naturetoday.com/intl/nl/nature-reports/message/?msg=23386
• Natuurlijkmooinet: http://www.natuurlijkmooi.net/adriatische_zee/krabben_en_kreeften/ebalia_tumefacta.htm
• Otten, M.J., 2016. Pherusa plumosa - a short study of the plume worm: http://micksmarinebiology.blogspot.nl/2016/10/pherusa-plumosa-short-study-of-plume.html
• Riedel, B. e.a., 2014. Effect of hypoxia and anoxia on invertebrate behaviour. Biogeosciences, 11. Dit artikel is als PDF beschikbaar.
• Slieker, F.J.A., 1999. Een bijzonder krabbetje uit de Oosterschelde. Straatgras, vol 11, p. 54. Het Natuurhistorisch (voorheen Natuurmuseum Rotterdam). Dit artikel is als PDF beschikbaar.
• Strandwerkgemeenschap: http://www.strandwerkgemeenschap.nl/CS.html
• Türkay, M., 2015. Personal Decapoda distribution Database for Europe. https://doi.org/10.14284/205.
• WoRMS: http://www.marinespecies.org/aphia.php?p=taxdetails&id=107302.

Een geep Belone belone belone

Een geep - Belone belone belone in het getijdengebied

Tekst en Foto’s: Mick Otten – Nieuwe Wending Producties

Bron: https://micksmarinebiology.blogspot.com/2019/06/een-geep-belone-belone-in-het.html

  fig.1. Geep, Belone belone belone. Neeltje Jans, Noordzee, 4-6-2019. 

Hoe vaak maak je zoiets mee? Eén keer in je leven? Een grote geep, Belone belone belone, die in een ondiep stroomgebied ‹omhoog›, richting land, zwemt. Ik maakte het mee bij Neeltje Jans op 4 juni 2019.

  fig. 2. Detail met kop van de geep, Belone belone belone en parasiet Caligus species (zie verderop) op de kieuwplaat.   Neeltje Jans, Noordzee, 4-6-2019.

Ik was al een paar uur stenen aan het keren in het stroomgebied bij de getijdenpoel bij het Topshuis. Het was lekker weer en heerlijk stil en ik vermaakte mij prima met het fotograferen van de dieren die ik vond onder de rijk aan de onderzijde begroeide stenen. Anders dan ik gewoon ben, was ik pas rond de laagwater kentering bij het stroomgebied; doorgaans ben ik twee uur vóór de kentering ter plaatse. Die late start bleek nog minder een probleem dan ik dacht. Voordat het middelste deel van het stroomgebied weer vol begon te lopen vanuit zee (vanuit de getijdenpoel - aan de landzijde - blijft het continu lopen, vandaar ‹stroom›gebied), waren vandaag drie uren verstreken. Alle tijd en rust dus om te zoeken en te fotograferen.

  fig. 3. Stroomgebied van Neeltje Jans, 27-5-2016.

  fig. 4. Geep, Belone belone belone in de poel waar ik het dier fotografeerde. Neeltje Jans, Noordzee, 4-6-2019.

Echt iets bijzonders had ik nog niet gevonden, totdat ik op een paar meter afstand allerlei gespetter hoorde. Ik dacht nog even dat het kwam door het stromende water, maar het klonk toch anders.
Toen ik ging staan, zag ik veel beweging in het water en tot mijn verbazing zwom er een geep rond (fig. 1 en andere)!
Gepen komen naar de kust om daar te paaien en eieren af te zetten. Dit exemplaar was dan wel erg enthousiast en het leek mij niet zonder risico. Daarbij was het - zeker voor dit ondiepe en steenrijke gebied - een fors exemplaar (47cm). Het dier had zijn lange bek zo te zien ook al een paar keer gestoten tegen de stenen, want die was een beetje beschadigd. Uiteraard wilde ik er graag foto’s van maken en bij voorkeur ook onderwater.

  fig. 5. Geep, Belone belone belone. Neeltje Jans, Noordzee, 4-6-2019. 

Wat er kwam kijken bij de fotografie.
Ik was al aan het fotograferen met mijn Olympus TG-5, een erg handige camera voor bij het stenen keren. Gelukkig had ik ook een WeeFine groothoeklens (tot 150º) meegenomen en het daarvoor benodigde onderwaterhuis. Misschien zou ik de geep dan ook in zijn geheel onderwater kunnen fotograferen.

  fig. 6. Geep, Belone belone belone. Neeltje Jans, Noordzee, 4-6-2019.

Het dier zo in het stroomgebied fotograferen was onmogelijk. Overdag zijn ze schuw en erg snel en zou ik hem nooit goed in beeld krijgen. Daarbij was de kans groot dat hij meteen rechtsomkeer zou maken. Ik zag een poeltje aan de rand van het stroomgebied, waar hij niet uit zou kunnen zwemmen, dat groot genoeg was en waar continu water doorheen stroomde (fig. 4). Dat laatste was belangrijk, omdat daardoor zwevende vuildeeltjes zouden worden afgevoerd. Ook waren de stenen aan de randen goed begroeid met zeewieren, zodat hij zijn snavel niet zou beschadigen. Mijn eerste poging hem te pakken mislukte. Gelukkig zwom hij een doodlopend deel van het stroomgebied in en kon ik hem alsnog in het poeltje zetten.

Het werkte fantastisch. Hij zwom wel wat, maar hij had niet zoveel ruimte; hij kon zich nog net keren in de poel (fig. 4-5). Hij leek ook niet vreselijk bang. Anders was er het risico dat hij uit de poel zou springen en zich zou beschadigen. Het fotograferen was bepaald niet gemakkelijk, want het moest - net als vroeger met snorkelen - op gevoel en ervaring. Ik kon namelijk niet op het scherm kijken. Ik heb een hoekzoeker voor het onderwaterhuis, maar die had ik dus net niet bij mij.
Lastig is ook dat er water moet zitten tussen het onderwaterhuis en de groothoeklens. Door de ondiepte van de poel ging dat niet gemakkelijk, liep het water er uit en besloeg de tussenruimte tussen huis en lens meerdere malen. Al met al ben ik gezien de beperkingen erg tevreden met het resultaat!
Net toen ik klaar was met mijn fotowerk, stroomde het water vanuit zee de poel in en meteen draaide de geep zich om richting zee, vond nu wel een uitgang en zwom weg.

Lengte
De geep is, zoals je kunt zien, een bijzondere verschijning met die lange snavelvormige bek. De vis wordt maximaal 104 cm (Dulcic & Soldo, 2006) en gemiddeld 45cm lang. Een exemplaar van 95 cm weegt rond de 1,3 kg. In het eerste jaar bereiken ze een lengte van maximaal 25cm. In het tweede jaar worden ze geslachtsrijp en zijn dan zo’n 45cm.
Overigens, hoe hoger de temperatuur van het zeewater, hoe sneller de ontwikkeling en groei. Het exemplaar dat ik vond was dus minimaal twee jaar oud. Ze kunnen tot 18 jaar oud worden.

  fig. 7. Opeens was de geep uit beeld. Pas later zag ik dat een Strandkrab, Carcinus maenas er met de buit vandoor wilde gaan.

Jager en prooi
Gepen zijn zichtjagers en snelle zwemmers, die jagen op kleine(re) vissen, inktvissen en kreeftachtigen. Van de vissen waarop gepen jagen, worden specifiek genoemd: koornaarvis (Atherina species), haring, sprot, ansjovis, zandspiering, stekelbaarzen en kabeljauwachtigen (Gadidae). Ze zoeken hun prooi voornamelijk overdag. Jager (2015): De bijzonder gespecialiseerde ogen zijn aangepast aan het jagen bij de hoge lichtintensiteit die heerst aan het wateroppervlak. Door de hoge dichtheid aan kegeltjes in het oog is het zicht zeer scherp. In het netvlies zijn twee afzonderlijke gedeelten, het ene aangepast aan de hoge lichtintensiteit in de zone boven de vis (Snell’s window), en het andere aangepast aan de lage lichtintensiteit buiten dit venster. Het oog is bovendien erg lichtgevoelig, zodat zelfs ’s nachts door gepen op zicht gejaagd kan worden.

  fig. 8. Geep, Belone belone belone. Neeltje Jans, Noordzee, 4-6-2019.

Voorkomen
Het is een pelagisch levende vis. Ze leven ‘s winters in scholen in open water, ten westen van Groot-Brittannië en trekken in maart-april - als de zee warmer wordt - de Noordzee in waar ze in ondiep water paaien.

  fig. 9. Gepen, Belone belone gracilis en hun weerspiegeling in het wateroppervlak. Playa Chica, Puerto del Carmen, Lanzarote, 3-3-2016. 

                                          

  fig. 10. Gepen, Belone belone gracilis, Playa Chica, Puerto del Carmen, Lanzarote, 3-3-2016.

De hoofdpaaitijd is mei-juni, maar het kan doorlopen tot september. De meeste bronnen beschrijven gepen als levend vlak onder het wateroppervlak. Louysi (2015) noteert tussen de 0 en 1 meter en maximaal 5 meter diep. Heessen et al., (2015) geven aan dat ze bij vangsten tot 600 m diep werden aangetroffen! Wel met een kanttekening: omdat het visnet meteen bij het wateroppervlak open wordt gezet en zo ook weer wordt opgehaald, kan het zijn dat de dieren op een mindere diepte in het net verzeild zijn geraakt. Die keren dat ik als duiker gepen zag (daarover verderop meer), was dat ook nog geen halve meter diep.
Het schijnt een algemene soort te zijn. Ik sprak vorig jaar hengelaars die vertelden dat ze op de pier van Hoek van Holland regelmatig gepen vangen. Ze zouden vrij talrijk zijn in de Oosterschelde. Nijssen (1987): In 1983 werd in de Zeeuwse wateren 1570kg geep gevangen. In Jager (2015) kun je meer lezen over de visserij.

Duikwaarnemingen
Door duikers worden ze in Nederland weinig gezien.
Dat heeft mogelijk te maken met het feit dat ze direct onder het wateroppervlak leven; de meeste duikers gaan vrijwel meteen naar dieper water. Daarbij zijn het schuwe vissen, die moeilijk te benaderen zijn. Dan zijn het ook nog eens snelle zwemmers en is het Nederlandse duikwater doorgaans niet geweldig helder.

  fig. 11. Visnijntje, Caligus species op de kieuwplaat van de geep. Helaas geen betere foto; beeld is sterk uitgesneden.Neeltje Jans, Noordzee, 4-6-2019. 

Wat schuw en moeilijk te benaderen betreft: dat mag overdag het geval zijn, ‘s avonds is dat - zoals ik twee keer heb ervaren - helemaal niet het geval. In maart 2016 maakte ik op Lanzarote, één van de Canarische Eilanden, een avondduik. Aan het einde van die duik - ik was nog net niet door mijn lucht heen en de accu’s van mijn flitsers raakten duidelijk leeg - kwam ik een schooltje van zo’n 15 gepen tegen. Die kwamen zelfs heel dichtbij tot op een tiental centimeters en lieten zich goed fotograferen! Zie figuren 9, 10 en 12.

In september datzelfde jaar kwam ik bij een avondduik in de Adriatische Zee bij Triëst een grote, dikke geep tegen. Die zwom duidelijk op mijn navigatielicht af en ik moest hem wegduwen, omdat hij anders zijn bek en misschien mijn apparatuur zou beschadigen. Ook dat was aan het einde van mijn duik; ik kon er geen foto van maken omdat de accu’s van mijn flitsers volledig leeg waren. Dus in het donker zijn ze goed te benaderen en komen ze zelfs op licht af. Dat laatste wordt bevestigd in Heessen et al. (2015). Zoals al gezegd zaten de gepen beide keren nog geen halve meter onder het wateroppervlak.
Overigens wordt een drietal ondersoorten onderscheiden (Collette & Parrin, 1986). Het exemplaar dat ik bij Neeltje Jans heb gefotografeerd, is Belone belone belone. Die van Lanzarote behoren tot Belone belone gracilis.

  fig. 12. In Natura 10: kunstwerk gebaseerd op de gefotografeerde gepen op Lanzarote.

Visnijntje
Bij het bekijken van de foto’s, zag ik parasitaire copepodes zitten, één op de kieuwplaat (fig. 11), twee op de borstvin en één op de anaalvin. Het gaat om een Caligus soort, een soort ‘visnijntje’ (voorstel voor een Nederlandse naam van dit genus). Op de foto’s zijn niet voldoende details te zien om de soort verder op naam te brengen en op gepen kunnen meerdere soorten Caligus gevonden worden, onder andere Caligus belone. Je snapt meteen waarvan de soortnaam is afgeleid!

Literatuur & weblinks
Stichting Anemoon: http://www.anemoon.org/flora-en-fauna/soorteninformatie/soorten/articletype/articleview/articleid/314
Fishbase: https://www.fishbase.se/summary/Belone-belone

Collette, B.B. & N.V. Parrin, 1986. Belonidae. Fishes of the North-eastern Atlantic and the Mediterranean. Volume II. p 60-609.

Dulcic, J. & A. Soldo, 2002. A new maximum length for the garpike, Belone belone (Belonidae). Cymbium, 30, p 382.
Heessen, H.J.L., N. Daan & J.R. Ellis, 2015. Fish atlas of the Celtic Sea, North Sea and Baltic Sea, p 252-254. ISBN 97889086862665.

Jager, Z., 2015.
Factsheet Vissoorten - Geep Geïntegreerde Visserij: Klik hier voor de PDF: https://www.geintegreerdevisserij.nl/wp-content/uploads/2016/05/Factsheet-Geep.pdf

Louisy, P., 2015. Europe and Mediterranean Marine Fish identification guide. ISBN 139782841388110.

Nijssen, H. & S.J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. ISBN 9050110061

De grijze zeevinger - Alcyonidium condylocinereum - inheems

De grijze zeevinger - Alcyonidium condylocinereum - inheems 

gevonden in de Oosterschelde

Door Mick Otten - www.nieuwewendingproducties.nl

  fig. 1 Grijze zeevinger, Alcyonidium condylocinereum. Groep 1. Anna Jacobapolder, Oosterschelde, 12-12-2019.

Begin dit jaar fotografeerde mijn duikbuddy Ruud Versijde bij Anna Jacobapolder een organisme dat onderwater op een spons leek, maar bij nadere beschouwing een soort zeevinger, een mosdiertje, moest zijn (fig. 2). Er kwamen twee soorten zeevinger in aanmerking, dus ben ik het dier nog een paar keer onderwater gaan bekijken en fotograferen. Na determinatie door expert Hans De Blauwe, blijkt het om de grijze zeevinger, Alcyonidium condylocinereum te gaan.

  fig. 2 Grijze zeevinger, Alcyonidium condylocinereum. Groep 1. Anna Jacobapolder, Oosterschelde, 28-2-2019. Foto: Ruud Versijde.

Mosdiertje?
Als het woord mosdiertje valt, wordt al snel gevraagd waar die dieren thuis horen en waar ze op lijken. Ze horen nergens bij, maar vormen een aparte stam binnen het dierenrijk: de Bryozoa. De vorm van deze kolonievormende dieren is nogal variabel. Van een één laag dunne korst, struikjes, bladvorm tot de gelobde of vingervormige takken van de grijze zeevinger. Verwarring met sponzen, kolonievormende zakpijpen en bijvoorbeeld dodemansduim, Alcyonium digitatum, is niet vreemd. Maar met het blote oog en zeker met een loep kun je bij mosdiertjes een onderscheidende honingraatachtige structuur zien, opgebouwd uit de randen van de individuele diertjes, de zoïden (fig. 3 en 9).

  fig. 3 De individuele diertjes, de zoïden van de grijze zeevinger, Alcyonidium condylocinereum zijn goed te zien. Ze vormen een honingraatachtige structuur. Anna Jacobapolder, Oosterschelde, 24-7-2019 (in vitro 25-7-2019).

Veel mosdiersoorten zijn klein en onopvallend en tussen sponzen, zakpijpen en zeewieren gemakkelijk over het hoofd te zien. Dat is bij deze soort en zeker bij de gevonden exemplaren niet het geval. Het gaat om twee aparte groepen met kleine en grote kolonies (fig. 1 en 4). Beide groepen strekken zich uit over een strook van circa 40 cm en de grootste exemplaren zijn zo’n 20 cm lang.


Grijze of bruine zeevinger?

  fig. 4 Grijze zeevinger, Alcyonidium condylocinereum. Groep 2. Anna Jacobapolder, Oosterschelde, 12-12-2019.

Met het prachtige determinatieboek ‘Mosdiertjes van de zuidelijke bocht van de Noordzee’ kun je deze dieren op naam brengen. In veel gevallen heb je een microscoop en enige kennis of anders veel geduld nodig om je er in te verdiepen. Voor determinatie werd Hans De Blauwe, auteur van het genoemde boek, geraadpleegd en bleek het grijze zeevinger te zijn.

  fig. 5 De uitgestrekte ‘polypiden’ van de grijze zeevinger, Alcyonidium condylocinereum veroorzaken de honingkleur. Anna Jacobapolder, Oosterschelde, 24-7-2019.

Hoewel er meer soorten zeevinger van onze kust bekend zijn, zijn er zo op het oog twee soorten die voor de gevonden mosdiertjes in aanmerking komen en die redelijk op elkaar lijken: grijze zeevinger, Alcyonidium condylocinereum en bruine zeevinger, Alcyonidium diaphanum (fig. 6 en 7).
Kenmerkend voor grijze zeevinger is dat er eerst een uitgebreide korst gevormd wordt die - kenmerkend - gemakkelijk van het substraat afpelt. Daarna worden opgerichte cilindrisch geknobbelde koloniedelen gevormd. De bruine zeevinger daarentegen heeft een kleine korst als aanhechting en de lange opgerichte koloniedelen zijn onderaan ingesnoerd (De Blauwe, 2009).

  fig. 6  Bruine zeevinger, Alcyonidium diaphanum. Porthkerris, United Kingdom, 29-5-2018.

  fig. 7 Bruine zeevinger, Alcyonidium diaphanum met uitgestrekte ‘polypiden’. Porthkerris, United Kingdom, 29-5-2018.

In de zoïden (dus de individuele diertjes waaruit de kolonie is opgebouwd) (fig. 3 en 9) zit een zogenaamde polypide (fig. 8), bestaande uit onder andere de tentakelkrans, spijsverteringskanaal en spieren. De polypide van de grijze zeevinger heeft minimaal 16 tentakels en die van de bruine zeevinger maximaal 16 (De Blauwe, 2009). Met enige moeite kon ik op een foto 17 tentakels tellen (fig. 8). Een verdere beschrijving van grijze- en bruine zeevinger kun je vinden in het al genoemde boek (De Blauwe, 2009).

  fig. 8 Met enige moeite zijn 17 tentakels te tellen van één enkel diertje van de grijze zeevinger, Alcyonidium condylocinereum. Anna Jacobapolder, Oosterschelde, 24-7-2019 (in vitro 25-7-2019).

Kleur
De gevonden grijze zeevingers zien er op afstand deels beige, deels grijs uit, maar blijken van dichtbij vooral beigegrijs en honingkleurig. De honingkleur wordt veroorzaakt door de inwendige organen onder de tentakelkrans, die zichtbaar zijn buiten het kolonie-oppervlak bij uitgestulpte tentakelkransen (fig. 8). Het oppervlak van de zoïden zelf is grijs (fig. 3 en 9).

Ontwikkeling

fig. 9 De polypide (pijl) zit opgesloten in de zoïde. Grijze zeevinger, Alcyonidium condylocinereum. Anna Jacobapolder, Oosterschelde, 24-7-2019 (in vitro 25-7-2019).


Als je meerdere keren naar hetzelfde dier gaat duiken en het fotografeert, kun je meteen de ontwikkeling van het dier zien. Zoals bij groep 1: op fig. 1 is goed te zien dat een paar kolonies duidelijk veel langer zijn geworden in vergelijking met fig. 2. Groep 2 (fig. 4) zag ik pas onlangs en ik heb daarvan dus geen andere stadia kunnen fotograferen.


Voorkomen
In de Noordzee en het Kanaal moet het dier vrij algemeen zijn, want grijze zeevinger wordt regelmatig als aanspoelsel gemeld van de Nederlandse en Belgische kust bij de Strandwerkgemeenschap, ANEMOON, Waarneming.nl en Observations.be.

  fig. 10 Grijze zeevinger, Alcyonidium condylocinereum. Anna Jacobapolder, Oosterschelde, 24-7-2019.

In Nederland is het dier niet eerder inheems gevonden, althans dat kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Bij Westkapelle zijn door Marco Faasse vóór 2002 twee kleine kolonies gevonden die sterk leken op grijze zeevinger. Daarnaast zijn door duikers bij ANEMOON meldingen gedaan van de doorschijnende zeevinger, Alcyonidium gelatinosum op een paar plaatsen in de Oosterschelde (*) en de Noordzee (*) (fig. 11). Ook dat zouden exemplaren van de grijze zeevinger kunnen zijn; de grijze zeevinger is namelijk pas in 2004 als soort beschreven door Porter. In Faasse & De Blauwe (2004) vind je op pagina 20 en 23 een uitgebreide toelichting over Nederlandse naamgeving en vondsten. In ieder geval is de soort nu met zekerheid als inheems te bestempelen en te bewonderen!
De grijze zeevinger is in België als inheemse soort bekend van het getijdengebied van Koksijde en Nieuwpoort. Zie een bericht daarover op NatureToday.
In het Nederlands Soortenregister wordt grijze zeevinger als exoot bestempeld (in de zin als ‘door de mens geïntroduceerd’). Waar dat op is gebaseerd, is niet duidelijk. Het gedocumenteerde verspreidingsgebied zoals in WoRMS is weergegeven, ligt met name rond Ierland. Natuurlijke verspreiding lijkt dan net zo voor de hand te liggen.

Predatie
Van twee soorten zeenaaktslakken is bekend dat die grijze zeevinger op het menu hebben staan: de bleke plooislak, Goniodoris nodosa (fig. 12) en de egelslak, Acanthodoris pilosa (klik hier voor foto’s en informatie over de egelslak: *).
De Blauwe (2004) meldt daarover dat hij bij Koksijde op deze soort minstens tien egelslakken vond! Ik heb nog geen prooidieren op de grijze zeevingers gevonden.

Dank
Met dank aan Ruud Versijde voor het delen van zijn vondst, Hans De Blauwe voor de determinatie en Hans en Marco Faasse voor het verstrekken van informatie en voor het nalezen van de tekst van het NatureToday bericht dat samen met dit blogbericht werd gepubliceerd. Tevens wil ik Adriaan Gmelig Meyling, Stichting ANEMOON en Rien de Ruijter, Strandwerkgemeenschap, bedanken voor hun naspeuringen naar vondsten van een aantal soorten zeevinger.

Voorkomen
Toen ik dit bericht schreef voor NatureToday, verkeerde ik in de veronderstelling dat het dier in Nederland niet eerder inheems was gevonden, althans dat dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld. Dat blijkt niet juist! Zie de rectificatie onder de volgende alinea (de tekst van de volgende alinea is de originele tekst).

Bij Westkapelle zijn door Marco Faasse vóór 2002 twee kleine kolonies gevonden (klik hier), die sterk leken op Grijze zeevinger. Daarnaast zijn door duikers bij ANEMOON meldingen gedaan van de Doorschijnende zeevinger, Alcyonidium gelatinosum op een paar plaatsen in de Oosterschelde (*) en de Noordzee (*)(fig. 11). Ook dat zouden exemplaren van de Grijze zeevinger kunnen zijn; de Grijze zeevinger is namelijk pas in 2004 als soort beschreven door Porter. In Faasse & De Blauwe (2004) vind je op pagina 20 en 23 een uitgebreide toelichting over Nederlandse naamgeving en vondsten. In ieder geval is de soort nu met zekerheid als inheems te bestempelen en te bewonderen!
Rectificatie d.d 8-1-2020: Rob Dekker blijkt de Grijze zeevinger al eerder - in ieder geval vanaf 2013 - regelmatig in de Waddenzee te hebben gevonden. Aanvullende informatie moet ik daarover nog krijgen en wordt nog in fig. 11 opgenomen.

  fig. 11 Bij ANEMOON gemelde vondsten van doorschijnende zeevinger, Alcyonidium gelatinosum.

Literatuur & websites/weblinks
Blauwe, H. De, 2004. De zeevingers Alcyonidium condylocinereum Porter, 2004 en Alcyonidium diaphanum (Hudson, 1778) (Bryozoa: Ctenostomatida) aan de Belgische kust. De Strandvlo 24(2): 74-77. 
Blauwe, H. De, 2009. Mosdiertjes van de Zuidelijke Bocht van de Noordzee: Determinatiewerk voor België en Nederland. Vlaams Instituut voor de Zee, Oostende. ISBN 9789081290036.
Blauwe, H. De, 2013. Historisch laag tij legt bijzondere beesten bloot.
NatureToday. Klik hier.
Bryozoa of the British Isles: http://britishbryozoans.myspecies.info/content/alcyonidium-condylocinereum-0
Faasse, M.A. & H. De Blauwe, 2004. Faunistisch overzicht van de mariene mosdiertjes van Nederland (Bryozoa: Stenolaemata, Gymnolaemata). Nederlandse Faunistische Mededelingen 21: 17-54. Klik hier voor een PDF.
Nederlands soortenregister. Klik hier.
Otten, M.J., 2018. Thorny doris - Acanthodoris pilosa - and the advantages of a waterproof compact camera. Micks Marine Biology. Klik hier.
Porter, J.S., 2004. Morphological and genetic characteristics of erect subtidal species of Alcyonidium (Ctenostomata: Bryozoa). Journal of the Marine Biological Association of the UK. 84(1): 243-252. Klik hier voor een PDF.
WoRMS. Klik hier.

http://micksmarinebiology.blogspot.com/2018/07/thorny-doris-acanthodoris-pilosa-and.html

  fig. 12 Bleke plooislak, Goniodoris nodosa, één van de predatoren van grijze zeevinger. Anna Friso, Oosterschelde, 4-2-2017 (in vitro 6-2-2017).

Siamese zeeanemonen

Siamese zeeanemonen

Het begint een beetje als een sprookje. Lang geleden - februari 1978 - werd er in mijn aquarium een zeeanjelier, Metridium dianthus, geboren met een opvallende vorm: binnen een gedeelde voet zag je twee individuele zuilen met daarop de van zeeanemonen bekende tentakelkrans. Het ‘ouderdier’ - afkomstig van de pontons van de haven van Burghsluis - had zich voortgeplant door zich te verplaatsen en daarbij stukjes van zijn voet, het orgaan waarmee het dier zich vasthecht aan de ondergrond, achter te laten.


  fig. 1 Siamese tweeling van de Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea*. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 5-10-2019).

De standaardmethode van voortplanting bij zeeanjelieren. Uit zo’n afgebroken stukje voet ontwikkelt het dier een zuil, mond, tentakels en alles waaruit een anemoon verder bestaat. Maar hier was dus iets minder standaard verlopen. Twee individuen deelden dezelfde voet: een Siamese tweeling.


  fig. 2 Siamese tweeling Zeeanjelier, Metridium dianthus. Zeelandbrug, Oosterschelde, 21-2-2018.

Op 21 februari 2018 zag ik duikend bij de Zeelandbrug zo’n zelfde Siamese zeeanjelier (fig. 2) staan. Die foto deelde ik op de Facebookpagina van Stichting ANEMOON (https://www.facebook.com/groups/StAnemoonMOO/permalink/1825802240828624/). Stefan Verheyen plaatste op 20 augustus 2019 bij mijn bericht een foto van een Siamese sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans (fig. 3).


  fig. 3 Siamese tweeling Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. miniata. Putti’s Place, Oosterschelde, 20-8-2019. © Stefan Verheyen.

Die soort had ik nog nooit als tweeling gezien. Vervolgens ontstond er op Facebook discussie of het ging om een Siamese tweeling of dat de in het bericht getoonde zeeanemonen zich gingen delen. Ik was er van overtuigd dat het daadwerkelijk om Siamese tweelingen zou gaan en dat de anemonen zich niet (alsnog) zouden delen.

Voortplanting
Om de discussie te begrijpen eerst wat over de voortplanting van zeeanemonen. Zeeanemonen kunnen zich geslachtelijk en ongeslachtelijk voortplanten. Geslachtelijke voortplanting vindt plaats via ei- en zaadcellen waaruit zich een larve ontwikkelt. Die zet zich vast op de ondergrond en groeit uit tot een volwassen zeeanemoon. Bij zeeanemonen kan dat ook levendbarend, dus via inwendige ontwikkeling. Als nagenoeg complete anemoontjes verlaten ze via de mondopening het ouderdier. Een voorbeeld van een anemoon die zich levendbarend voortplant is de edelsteenanemoon, Aulactinia verrucosa (fig. 4 & 5), een soort die in Nederland alleen bekend is van aanspoelsel (Den Hartog, 1962).


  fig. 4 Edelsteenanemoon, Aulactinia verrucosa, met middenboven een levendgebaard exemplaar. Trebeurden, Frankrijk (oorsprong ouderdier), 24-8-1990 (in vitro 19-11-2017).

De ongeslachtelijke voortplanting is eigenlijk veel interessanter bij zeeanemonen. Afhankelijk van de soort (‘spoiler alert’: ik neem even een voorschot op de conclusie van de discussie) gebeurt dat door deling of door het afscheuren van een stukje van de voet.


  fig. 5 Juveniele Edelsteenanemonen, Aulactinia verrucosa met een nog beperkt aantal tentakels. Trebeurden, Frankrijk (oorsprong ouderdier), 24-8-1990 (in vitro 16-11-2017).

Afscheuren van de voet
Het afscheuren van de voet beschreef ik al bij de zeeanjelier. Die schuift dus een stukje van zijn plaats, laat vervolgens een aantal kleine stukjes weefsel achter en die ontwikkelen zich tot volledige zeeanemonen.
Afgezien van de zeeanjelier bedienen in Nederland ook de sierlijke slibanemoon (fig. 6) en de golfbrekeranemoon, Diadumene cincta zich van deze methode. De sierlijke slibanemoon doet het wel in een andere vorm: de anemoon laat een deel van zijn voet weglopen. Die uitstulping rekt zo ver op dat er stukjes afscheuren, waaruit jonge anemoontjes ontstaan.


  fig. 6  Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans laat zijn voet weglopen. Burghsluis, Oosterschelde, 14-9-2019.

Overlangse deling
Overlangse deling is een spektakel: Het dier trekt zich letterlijk in tweeën. Het laat het linker- en rechterdeel van zijn lichaam van elkaar wegschuiven en scheurt uiteindelijk finaal door midden (fig. 7). Het hoeft niet altijd precies door midden te zijn, maar beide helften nemen in ieder geval een stuk voet, zuil, mondopening en een aantal tentakels mee. Het is een kwestie van klonen; er is feitelijk ook geen juveniel exemplaar, want ze zijn beide het ouderdier.


  fig. 7 Wasroos, Anemonia viridis van onderen gezien, die zich aan het delen is. Yerseke, Oosterschelde, 25-11-2014 (in vitro 22-2-2015)

Er zijn in Nederland drie soorten die zich zo voortplanten: de groene golfbrekeranemoon, Diadumene luciae (fig. 8 & 12), het margrietje, Actinothoe sphyrodeta en de wasroos, Anemonia viridis (fig. 7). De eerste is redelijk algemeen (plaatselijk zeer algemeen); de andere twee zijn erg zeldzaam.


  fig. 8  Groene golfbrekeranemonen, Diadumene luciae. Links een exemplaar met een paar v-vormige ‘dubbel’-tentakels, waarschijnlijk als gevolg van een ‘fout’ bij de deling. Strijenham, Oosterschelde, 17-8-2011.


  fig. 9  Witgestreepte anemoon, Anthothoe albocincta tijdens deling. Nugget Point, Nieuw-Zeeland, 7-2-2005 (in vitro).

Door de deling ontstaat een extreem grote wond die de dieren moeten helen. De zeeanemonen die zich zo voortplanten, hebben een verbluffend regeneratievermogen. Een voorbeeld. In mijn aquarium heb ik anemoontjes uit Nieuw-Zeeland: de witgestreepte anemoon, Anthothoe albocincta (verwant aan ‘onze’ Margrietjes). Die delen zich zeer frequent in mijn aquarium. Van één zo’n anemoontje heb ik in mijn aantekeningen genoteerd dat die zich ’s ochtends om 8:00 uur ging splitsen en dat ik de twee dieren als experiment om 20:00 uur een klein stukje mossel gaf, dat ze al naar binnen konden werken als voedsel. Dat is ronduit ongelooflijk met zo’n extreme verwonding! Op fig. 9 zie je zo’n witgestreept anemoontje dat zich aan het delen is en op fig. 10, nog geen dag later, twee keurig geheelde anemoontjes. Zeesterren worden vaak aangehaald als het voorbeeld van regeneratievermogen, maar dat zijn eigenlijk maar amateurs: zeeanemonen zijn de echte top.


  fig. 10 Witgestreepte anemoon, Anthothoe albocincta na deling. Nugget Point, Nieuw-Zeeland, 7-2-2005 (in vitro).


  fig. 11 Groep Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. miniata. De juveniele dieren zijn vrijwel zeker afkomstig van één of meer van de omringende volwassen exemplaren. Burghsluis, Oosterschelde, 14-9-2019.

Is het je overigens ooit opgevallen dat zeeanjelieren, sierlijke slibanemonen (fig. 11), golfbrekeranemonen en groene golfbrekeranemonen (fig. 12) vaak in dichte groepen te vinden zijn? De verklaring ligt voor de hand: veel dieren zijn gedeeld of afgescheurd en respectievelijk niet ver weg van elkaar of van het ouderdier gewandeld.

  fig. 12 Groene golfbrekeranemonen, Diadumene luciae zijn door hun kleine formaat makkelijk over het hoofd te zien, maar vallen toch op omdat ze vaak in groepen bij elkaar staan. Zoetersbout, Oosterschelde, 19-7-2016.

Siamees of niet
Los van de discussie vond ik het een intrigerend en visueel mooi fenomeen. Komt het vaak voor? Is er in de literatuur iets over te vinden? Hoe zit het precies met de voortplanting waardoor deze afwijkingen kunnen ontstaan?
En toen vond ik op 19-9-2019 - hoe toevallig kan het zijn - een prachtige Siamese sierlijke slibanemoon bij een duik op de tweede pijler van de Zeelandbrug. Waar Stefan Verheyen de bruine variëteit miniata had gefotografeerd, vond ik de witte variëteit nivea. Die heb ik gefotografeerd, zowel uitstaand (fig. 13) als met ingetrokken tentakels (fig. 14), en daarna meegenomen** en thuis gefotografeerd (fig. 1, 15, 19, 20-24). Het werd tijd voor onderzoek en het schrijven van een artikel!


  fig. 13 Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea*. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019.


  fig. 14 Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* met ingetrokken tentakels. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019.

  fig. 15 Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* met ingetrokken tentakels. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 5-10-2019).

Op zoek naar antwoorden
In de literatuur die ik voor handen had, kon ik over Siamezen amper iets vinden. In Wood (2005, p19) vond ik een foto van een Siamese diepwaterdahlia, Urticina eques met de tekst “Dahlia anemone in the process of longitudinal fission” (= Dahlia die zich overlangs gaat delen). Ik geloofde daar niets van. Die diepwaterdahlia ging niet splitsen, want gebaseerd op jarenlange veld- en aquariumwaarnemingen wist ik - nog voor ik literatuur had geraadpleegd - dat Urticina’s zich niet voortplanten op die manier.


  fig. 16 Siamese tweeling of sterk ingesnoerd? Zeedahlia, Urticina felina. Blokkendam, Noordzee, 15-9-2018 © Ad Aleman.

  fig. 17 Siamese tweeling of sterk ingesnoerd? Zeedahlia, Urticina felina. Blokkendam, Noordzee, 29-9-2018 © Ad Aleman

Verder zoeken dus. Op internet kwam ik bij Duikeninbeeld twee foto’s tegen van zeedahlia’s die Ad Aleman had gefotografeerd bij de Blokkendam (fig. 16 en 17), samen met zijn vraag of zoiets als een Siamese tweeling bestaat bij deze soort. Bestaan doet het zeker gezien de foto in het al aangehaalde boekwerk van Wood. Maar bij Ad’s foto’s is er twijfel, want zeeanemonen zijn nogal vormvariabel en deze zeedahlia’s kunnen zich ook sterk hebben ingesnoerd, zoals Ad zelf ook al stelt. Helaas heeft hij geen foto’s kunnen maken waarop het mondveld goed zichtbaar is. Dat had zeker uitsluitsel kunnen geven, want dan zouden er twee mondopeningen zichtbaar moeten zijn. Later kreeg ik van hem nog zo’n intrigerende foto van een mogelijke Siamese gewone slibanemoon, Sagartia troglodytes (fig. 18). Ook daarvan is het jammer genoeg niet met zekerheid vast te stellen of het om een Siamese tweeling gaat. Overigens doet ook de gewone slibanemoon niet aan ongeslachtelijke voortplanting.

https://duikeninbeeld.tv/duikreporter-tweelingen/

Het kwam er eigenlijk op neer dat ik antwoord moest vinden op de vraag of een bepaalde soort zich op verschillende manieren ongeslachtelijk kan voortplanten. Want uit die informatie zou moeten blijken of het wel of niet Siamese tweelingen zijn. Ik werd er nog niet veel wijzer van.


  fig. 18 Mogelijke Siamese tweeling Gewone slibanemoon, Sagartia troglodytes. Den Osse - Nieuwe Kerkweg, 22-7-2017 © Ad Aleman


Ouwe koek
Tijd voor het raadplegen van de vraagbaak op het terrein van zeeanemonen: Ron Ates. Ron liet er geen misverstand over bestaan. Hij deelde mijn mening over de Siamese tweelingen en noemde het ‘ouwe koek’. Want zoals hij liet weten, was dit onderwerp 90 jaar geleden al afdoende beschreven door T.A. Stephenson, toen en in zekere zin nog steeds een autoriteit op het gebied van zeeanemonen. Ook verstrekte hij mij een aantal artikelen uit onder meer De Kor. Toen ik de jaartallen van die publicaties zag, bleek het ook ouwe koek: 1959 en 1961. Maar ouwe koek is nog altijd eetbaar en figuurlijk de moeite waard om - passend archaïsch uitgedrukt - het weer eens aan de vergetelheid te ontrukken.

Stephenson (1929) beschrijft uitgebreid de verschillende soorten voortplanting van zeeanemonen en experimenten daarmee door ene W.E. Evans, samen met zijn eigen observaties. Zijn conclusie: afgezien van geslachtelijke voortplanting kent een soort doorgaans maar één type ongeslachtelijke voortplanting. Dus waar bijvoorbeeld de sierlijke slibanemoon stukjes voet loslaat, waaruit zich jonge anemoontjes ontwikkelen, zal deze soort zich niet overlangs delen zoals het margrietje. Met andere woorden: zeeanjelieren en sierlijke slibanemonen delen zich niet overlangs en Siamezen blijven dus Siamezen.

  fig. 19 Het rechter exemplaar heeft net voedsel gevangen en trekt zijn tentakels in, het linker exemplaar staat nog volledig uit. Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea*. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 5-10-2019).

Verder schrijft hij over Siamese tweelingen, die hij ‘double specimens’ en ‘double-monsters’ noemt (p162): “Double specimens are normally permanently double and the halves do not separate.” (lees: Tweedelige dieren zijn gewoonlijk permanent dubbel en de helften scheiden niet.) Ook haalt hij het volgende aan over dat onderwerp (p161): “Carlgren and others have shown that permanent double-monsters can originate from arrested and incomplete fission; but that many of them are double from an early embryonic stage, or arise from some other reason, and their condition has nothing to do with ordinary asexual reproduction.” (lees: Carlgren en anderen hebben aangetoond dat permanente dubbele ‘monsters’ afkomstig kunnen zijn van onvoltooide en onvolledige splitsing, maar dat veel dubbele exemplaren in een vroeg embryonaal stadium als zodanig - of om een andere reden - zijn ontstaan, en hun vorm heeft niets te maken met gewone ongeslachtelijke voortplanting.).


  fig. 20 De Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* laat zijn voet weglopen. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 22-10-2019, 11:52).

Overigens wordt in het artikel van Stephenson bij de zeedahlia alleen gerept van geslachtelijke voortplanting.
Dat bevestigt mijn stelling dat het Siamese exemplaar van Wood (zie eerder) helemaal niet gaat splitsen. 

In de tijd dat ik op onderzoek was, kwam ik op 23-10-2019 bij een duik bij de Zeelandbrug een Siamees zeeanjeliertje tegen. Ook die heb ik verzameld; Ik ben benieuwd of daar qua gedrag nog iets nieuws van te leren valt.

Nog meer interessante ouwe koek
Wat ik voor het gemak steeds een Siamese tweeling noem, wordt ook door Van Soldt & Tak (1959) beschreven in De Kor in een lezenswaardig artikel met als titel ‘Knopvorming en dubbelmondigheid bij zee-anemonen’. Zij halen de publicatie van Stephenson van 1929 en zijn conclusies al aan. Zij beschrijven onder meer dubbelmondige exemplaren van de edelsteenanemoon (fig. 4 & 5) en van de paardenanemoon, Actinia equina. Van de edelsteenanemoon blijk ik in mijn aquarium ooit een Siamese tweeling te hebben gehad, maar afgezien van de datum van de notitie (22-6-1999) kan ik daarover helaas niets meer terugvinden. Van de paardenanemoon heb ik nog nooit een Siamese tweeling gevonden.

Zij beschrijven ook een paar aquarium-waarnemingen, die ik hier graag overneem en waaraan ik mijn commentaar toevoeg:

“De twee monden of koppen van de anemoon groeien vrijwel even hard.” Dat is ook mijn ervaring met de Siamese zeeanjelier van 1978 en de recente Sierlijke slibanemoon. Ik gaf en geef ze overigens ook een vergelijkbare hoeveelheid voedsel, dus dat is op zich niet vreemd. De twee dieren die de Siamese zeeanjelier vormen die ik in oktober verzamelde, zijn wel duidelijk verschillend van grootte. Ik ben benieuwd of dat in de loop van de tijd veranderd.

“Onafhankelijk kan de ene mond voedsel opnemen zonder dat dit de andere mond beroerde.” Ook die ervaring deel ik (fig. 19). Op zich vind ik dat niet vreemd, omdat het - voorzover ik dat kan zien - bij mijn witte sierlijke slibanemoon, twee onafhankelijke dieren zijn, die alleen de voet delen en met de zuilen deels aan elkaar vast zitten. De lichaamsholte (ook coelenteron of gastrale holte genoemd) wordt dus niet gedeeld. In mijn aquarium aantekeningen van de Siamese zeeanjelier uit 1978 lees ik “hebben beide eigen tentakelkrans die afzonderlijk voedsel tot zich kunnen nemen”.
Bij het voeren van de Siamese zeeanjelier van oktober 2019 is wel te zien dat bij een sterke, gelijktijdige samentrekking van de tentakels, het mondveld en de zuil van het ene exemplaar, de ander zich ook samentrekt. Ik denk dat het andere exemplaar dan een tik krijgt, waardoor die uit irritatie samentrekt.

“De twee monden staan altijd samen open of zijn beide gesloten.” Dat was ook bij de Siamese zeeanjelier van 1978 het geval, lees ik in mijn aantekeningen van 27-7-1987, en bij de Siamese sierlijke slibanemoon. De recente Siamese zeeanjelier is in dat geval uitzonderlijk, want ik zie het grootste exemplaar soms wel wat uitstaan (niet volledig), waarbij het andere exemplaar nog ingetrokken zit.
Of het samen open of gesloten zijn bijzonder of logisch is, kan ik niet goed beoordelen. Ik kan er zelfs met tientallen jaren aquariumervaring nog steeds geen hoogte van krijgen waarom een zeeanemoon dicht zit of uit staat.

“Nog nimmer heeft een van mijn twee-mondigen zich ook maar een cm verplaatst.” Mijn twee nieuwe Siamezen verplaatsten zich veel, maar zijn na een paar weken wat - maar niet helemaal - tot rust gekomen. Het kan betekenen dat de dieren het niet zo naar hun zin hadden (stroming? voedselaanbod?). Van de Siamese zeeanjelier van 1978 kan ik mij dat niet herinneren en er staat niets over in mijn aantekeningen.
Meteen komt bij mij de vraag op hoe ze gezamenlijk aan de wandel gaan? Is het een gecoördineerde actie of gaat één van de twee zich verplaatsen en gaat de ander dan mee? Het laatste lijkt mij, want hoe wisselen ze signalen uit? Maar wie weet wat er gecommuniceerd wordt?

  fig. 21   De weglopende voet van de Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* begint in te scheuren. Vanwege de hevige irritatie worden acontiën (draden die netelkapsels bevatten) uitgestoten. Zeelandbrug, Oosterschelde (in vitro 22-10-2019, 19:25).

Nog het vermelden waard is dat de Siamese zeeanjelier van 1978 het meer dan tien jaar heeft uitgehouden: “1-12-1988: Tweeling Metridium dood. Was samen met Sagartia elegans van de Flaauwers oudste dier van aqua (beiden uit ‘78). Metridium werd steeds kleiner en moeilijker te voeren (uiteindelijk 5 mm).”

In aansluiting en reactie op het artikel van Van Soldt & Tak (1959) schrijft Hajo Compaan in De Kor in 1961 zelfs een artikel over hoe we zulke monstruositeiten moeten benoemen. Hij stelt voor voortaan van veel-koppigheid te spreken als het meerdere tentakelkransen betreft (de Siamese tweelingen waar het in mijn verhaal over gaat) en van veel-mondigheid als het om meer dan één mond binnen één tentakelkrans gaat (bijvoorbeeld de zeedahlia in het boek van Wood).
Op zich een uitstekend voorstel; ik heb het voor nu maar even gelaten bij Siamese tweeling.


  fig. 22   Detail van de weglopende voet van de Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* die begint in te scheuren. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro  22-10-2019, 22:09).

Koos den Hartog schrijft in een artikel over de paardenanemoon, Actinia equina, in De Levende Natuur (1961) dat dubbelmondigheid veel voorkomt bij deze soort. Hij haalt Pax (1937) aan, die een viertal theorieën beschrijft over het ontstaan van deze monstruositeiten. Zeer interessant, maar het voert te ver die hier nu te noemen. Wel wil ik Den Hartog’s conclusie delen, namelijk dat naar zijn mening geen van die theorieën juist is: “Persoonlijk ben ik van mening dat verreweg het grootste aantal der dubbelvormen Siamese tweelingen zijn, dat het ontstaan ervan dus een embryologisch proces is.” In de literatuurverwijzing vind je een link naar het artikel als PDF, zodat je het verder kunt lezen.

Nog meer bewijs
Inmiddels heb ik nog een prachtig empirisch bewijs dat mijn dubbele Sierlijke slibanemoon ook daadwerkelijk een Siamese tweeling is. Het exemplaar dat ik meenam van de Zeelandbrug ging zich op 22-10-2019 voortplanten (fig. 20 t/m 23).
Op de foto’s kun je zien hoe de voet wegloopt en afscheurt en er kleine stukjes voet achterblijven. De ouder anemoon is nog steeds (en blijft dus) een Siamese tweeling. Overigens loopt de voet weg bij één individu; niet in het midden tussen de twee Siamezen.

  fig. 23 De voet van de Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* is grotendeels teruggetrokken. Uit de afgebroken stukjes voet ontwikkelen zich nieuwe anemoontjes. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 23-10-2019, 5:58).


Conclusie
Mijns inziens is afdoende beschreven en bewezen dat veelkoppige zeeanjelieren en sierlijke slibanemonen zich niet splitsen en het dus in feite Siamese tweelingen zijn.

Ik breek meteen een lans voor het napluizen, lezen en publiceren uit ‘oude’ bronnen, zoals ik hier met hulp van Ron Ates (waarvoor mijn dank) heb gedaan. Ik vond het bijzonder dat er al zoveel beschreven en te vinden was in bijvoorbeeld een periodiek als het niet meer bestaande De Kor.

Commentaar op dit artikel en meldingen met foto’s van vondsten heet ik van harte welkom!

Je kunt tekst en foto’s van dit artikel ook vinden op mijn weblog: http://micksmarinebiology.blogspot.com/2020/02/siamese-zeeanemonen-ongeslachtelijke.html


  fig. 24 Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea*: ‘bloemen’pracht in tweevoud. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 5-10-2019).

* Dit zijn foto’s van steeds hetzelfde dier. Met name bij fig. 1, 19 en 24 zou je niet denken dat dit de nivea (witte) variëteit is van de sierlijke slibanemoon. Door de fotografie van het dier op een donkere ondergrond (in een zwart plastic bakje) met veel flitslicht wordt de aanwezige oranje kleur (zie in mindere mate bij fig. 20 & 21) versterkt.
** Ik heb een ontheffing van de provincie om als duiker te mogen verzamelen.

Literatuur & websites/links:

Ates, R., 1997. Bloemdieren, de zeeanemonen en hun verwanten van de Nederlandse kust. ISBN 9080359513.
Compaan, H., 1961. Enkele zee-anemoonproblemen en iets over monstruositeiten. De Kor, jrg 11, no 1, maandorgaan van Biologia Maritima, Nederlandse Vereniging van Zeeaquariumliefhebbers. Voor een PDF van het artikel: http://www.strandvondsten.nl/bibliotheek/de_kor/KOR1101.pdf
Hartog, J.C. den, 1961. Enige aantekeningen over Actinia equina (L.), de Gewone zeeanemoon. De Levende Natuur 64 (12): 280-285. Voor een PDF van het artikel: http://natuurtijdschriften.nl/download?type=document&docid=493453
Hartog, J.C. den, 1962. Op Himanthalia elongata aangevoerde zeeanemonen te Den Helder in 1960 en enige aanvullende aantekeningen over Corynactis viridis, Het Zeepaard 1962-1.
Otten. M.J., 2018. Facebookbericht m.b.t. Siamese tweeling-anemonen. 2018-02-22: https://www.facebook.com/groups/StAnemoonMOO/permalink/1825802240828624/
Soldt, O. van & H. Tak, 1959. Knopvorming en dubbelmondigheid bij zee-anemonen. De Kor, jrg 9, no 9, 175-180. Voor een PDF van het artikel: http://www.strandvondsten.nl/bibliotheek/de_kor/Kor0909.PDF
Stephenson, T.A., 1929. On methods of reproduction as specific characters. J. Mar. Biol. Ass. UK, 16, 131-72 (als PDF bij mij op te vragen)
Wood, C., 2005. Guide to Sea Anemones ans Corals of Britain and Ireland. ISBN 948150416.

Inloggen Registreren

Uw account aanmelden

Gebruikersnaam *
Paswoord *
Onthoud mij

Account aanmaken

Velden met een sterretje (*) zijn verplicht.
Naam *
Gebruikersnaam *
Paswoord *
Herhaal paswoord *
E-mail *
Herhaal e-mail *

Foto van de maand

Centropyge Foto Tanne Hoff

De halloween heremietkreeft Ciliopagurus strigatus
in het aquarium van Stefaan Fabri

Foto: Patrice Cornelis