Portaalsite voor de échte zeeaquariaan

Zoeken op de site

De vissen van de Noordzee II

Dit is deel 2 van het artikel ‘De vissen van de Noordzee’. Om te voorkomen dat dit artikel tot en met deel 20 door zou gaan worden lang niet alle vissoorten van de Noordzee besproken maar komen enkel de vissen die veel in het aquarium worden gehouden aan bod. Er zijn veel vissen die op elkaar lijken (qua uiterlijk, gedrag, etc.) of die uit dezelfde familie komen, wordt hiervan maar één voorbeeld genoemd, zoals bijvoorbeeld de schol terwijl in de aquariumhobby onder andere ook de bot, schar en tong worden gehouden.

Gewone pitvis
Andere Nederlandse namen: Schelvisduivel, geernaarsoomtje, spinvis en pilatusvisje
Wetenschappelijke benaming: Callionymus lyra 
Engelse naam: Dragonet

Uiterlijk
De gewone pitvis,of meestal enkel pitvis genoemd, is een van de mooiste vissen van de Noordzee. De vissoort heeft iets weg van een tropische zeevis vanwege de opvallende kleuren. De opvallende kleuren zijn echter alleen in de paartijd waarneembaar, de rest van het jaar hebben de vissen een schutkleur en kunnen zich aan de kleur van de bodem aanpassen. Alleen het mannelijke dier is tijdens de paartijd intens gekleurd zoals op de afbeelding te zien is. Ook hebben de mannetjes een zwarte vlek aan de zijkanten van het lichaam welke het hele jaar rond zichtbaar is. Kenmerkend voor de gewone pitvis is de hoge en puntige voorste rugvin die de mannetjes hebben, deze wordt samen met de opvallend gekleurde tweede rugvin gebruikt om tijdens de balts de vrouwtjes te imponeren. De mannetjes worden langer dan de vrouwtjes, respectievelijk 30 centimeter en 20 centimeter, al zijn de meeste pitvissen niet groter dan 15 centimeter. Qua vorm hebben pitvissen iets weg van grondels, maar de kop is meer breed en afgeplat en de ogen staan verder buiten de kop dan bij grondels het geval is.

Gewone pitvis
Callionymus lyra Foto © Biopix: JC Schou

Gedrag
De gewone pitvis mint zand- en moddergronden waarover hij zich steeds kleine stukjes voortbeweegt met behulp van zijn borstvinnen. De vis is dan ook voornamelijk grondgebonden en leeft op dieptes van 5 tot 400 meter, maar meestal niet dieper dan 30 meter.
Enkel tijdens de ei afzetting  zwemmen de dieren aan het oppervlak van ondiep water. Aan de ei afzetting die tijdens het voorjaar en de zomer plaatsvindt gaat een kleurrijke balts vooraf waarbij de man zich van zijn beste kant laat zien door zijn schutkleuren om te zetten in een paarkleed, een bruine basiskleur met blauwe en gele vlekken. Met wijd uitstaande vinnen zwemt het mannetje rond het vrouwtje en wanneer het vrouwtje het mannetje accepteert zwemmen ze samen naar het oppervlak. Hier houden de dieren zich aan elkaar vast met hun vinnen waarna de paring plaatsvindt. De vissen worden maximaal 7 jaar oud.

Voorkomen
Voorkomen snotolf

Dieet 
De gewone pitvis eet voornamelijk bodemdieren zoals slakken, wormen en kleine kreeftachtigen. Hiervoor graaft de vis in de bodem, maar ook jaagt hij in het water.

In het aquarium 
Weinig over bekend. De vis schijnt goed tegen wat hogere temperaturen te kunnen, al is dit natuurlijk niet wenselijk. Er zijn verhalen over pitvissen die in aquaria niet wilden eten maar ook verhalen dat de pitvissen vanaf dag één in het aquarium al gelijk boven op het voedsel duiken. Belangrijk is een zandbodem in het aquarium.

Schol
Andere Nederlandse namen: Pladijs
Wetenschappelijke benaming: Pleuronectes platessa
Engelse naam: Plaice

Uiterlijk
De schol is misschien wel de bekendste Noordzeevis. Dit komt door de visserij waarin hij een erg belangrijke rol speelt, het is namelijk de meeste beviste soort. Het is een platte ruitvormige vis met een bruine basiskleur. De schol is van de andere platvissen te onderscheiden door de oranje stippen aan de bovenzijde. De maximale lengte van de schol is 90 centimeter en hij wordt maximaal 50 jaar oud, helaas bereiken de dieren in de Noordzee maar een fractie van deze lengte en leeftijd door ernstige overbevissing. Bijzonder aan de schol is dat de vis niet als platvis wordt geboren. Wanneer de larven uitkomen zien ze er uit als gewone vissen zoals jonge haringen en harders. Naarmate ze ouder worden draait het linkeroog over de kopzijde naar de ander kant. Ook verandert de bek, deze gaat scheef zitten en de vinnen veranderen van vorm; de vis verandert in een platvis. Bijzonder is dat tijdens dit proces niet alleen de vorm van het dier verandert (skelet en spieren), maar ook de zenuwen veranderen. De vis krijgt dus echt een ander lichaam.

Diklipharder
Pleuronectes platessa Foto © Biopix: JC Schou

Gedrag
De schol is een nachtactief dier. Overdag verschuilt de vis zich voornamelijk op de bodem en gaat ’s nachts op jacht naar voedsel. Hij leeft in de zone vanaf het strand tot 200 meter diep, maar wordt het meeste waargenomen op dieptes van 10 tot 15 meter. Jonge dieren leven vaak maar enkele meters vanuit de kustlijn, ze worden dan ook vaak gevangen tijdens het garnalenvissen met een netje.
De vis paart van januari tot maart. De ei afzetting gebeurt gewoon in vrij water waarna ze door de mannelijke dieren worden bevrucht. Vervolgens worden de eitjes naar de kust afgevoerd.
In strenge winters trekt de schol naar warmer zeewater.

Voorkomen
Voorkomen diklipharder

Dieet 
De jonge schollen eten voornamelijk kleine ongewervelden zoals garnaaltjes, weekdieren en wormen. De oudere schollen eten ook andere vissen, kleine kreeftachtigen en schaaldieren. Om deze harde prooidieren te kunnen kraken heeft de schol sterke tanden achterin de keel.

In het aquarium
De schol is een relatief snelle groeier en is dan ook alleen als jong dier in het aquarium te houden. Gezien zijn dieet is het ook zeker niet wenselijk oudere dieren in een gemengd aquarium te houden, de meeste andere aquariumbewoners verdwijnen vroeg of laat in de bek van het dier.
Als jonge dieren zijn het wel geschikte dieren voor in het aquarium, ze kunnen goed tegen schommelingen in temperatuur, zuurgraad en zoutgehalte.
Omdat het een bodemvis is die zich graag ingraaft is een zandbodem een vereiste.
Het is een makkelijke eter maar het voedsel wordt niet meer als voedsel herkent als het stil op de bodem ligt.

Kabeljauw
Andere Nederlandse namen: Gul, Tor, Skrei, Stokvis (als gedroogde vis voor consumptie), Kibbeling (als gefrituurde vis voor consumptie)
Wetenschappelijke benaming: Gadus morhua
Engelse naam: Cod

Uiterlijk
De kabeljauw is een vis die veel mensen als kibbeling of stokvis kennen, maar het uiterlijk van het dier is bij de meeste mensen onbekend. De mensen die deze vis wel kennen herkennen hem waarschijnlijk vooral aan zijn baarddraad, al is de kabeljauw niet de enige vis die dit heeft. De basiskleur is olijfgroen, de rug is bruin gevlekt en de buik is wit. Over de zijkant van de vis loopt een lichte lijn. De vis kan wel twee meter lang worden en 25 jaar oud. De zwaarste kabeljauw ooit gewogen was 96 kilogram! Door ernstige overbevissing worden de meeste kabeljauwen niet groter dan 30 centimeter en zwaarder dan 1 kilogram.

Zwarte grondel
Gadus morhua Foto © Biopix: JC Schou

Gedrag
Veel vissen zijn óf erg snel óf erg wendbaar. De kabeljauw is dit beide en is daarom een goede jager. Terwijl hij overdag in grote scholen bescherming zoekt gaat hij ’s avonds actief op jacht. Door zijn bouw kan hij erg snel over de bodem zwemmen en wanneer hij voedsel ziet remt hij hard en duikt op de prooi. Dit verrassingseffect is de basis van zijn jachtmethode.
De vis leeft op diepten van 15 tot 500 meter en heeft vanwege zijn jachttactiek een voorkeur voor de bodemzone.
Kabeljauwen paaien in de winter. Na de ei afzetting drijven de eitjes naar de bovenste waterlagen en komen dan na zo’n 20 dagen uit (tijd is afhankelijk van watertemperatuur). De jonge kabeljauwen kunnen beter tegen hogere temperaturen en kunnen daarom beter overleven in ondiepe wateren. Hier kunnen ze bij voedsel waar de volwassen exemplaren niet bij kunnen.

Voorkomen
Voorkomen zwarte grondel

Dieet 
De kabeljauw eet kreeftachtigen, inktvissen, wormen, vissen en mosselen. Jonge dieren eten roeipootkreeftjes.

In het aquarium
Kabeljauw is een moeilijke vis om in het aquarium te houden. Doordat de dieren erg groot worden en erg snel groeien is het aquarium al snel te klein voor deze vis. Ook zijn eetgewoonte zorgt voor veel problemen met de andere aquariumbewoners. Dit is overigens bij de meeste vissen het geval en daarom zijn vaak de jonge dieren beter houdbaar dan de volwassen dieren. Helaas is dat bij deze soort een probleem, het is namelijk heel moeilijk om jonge kabeljauw te vinden.

Steenbolk
Andere Nederlandse namen: Steenwijting
Wetenschappelijke benaming: Trisopterus luscus
Engelse naam: Bib

Uiterlijk
De steenbolk is een kabeljauwachtige en heeft dan ook qua uiterlijk veel weg van de kabeljauw. Kenmerkend is dat het lichaam korter en hoger is. De vis wordt maximaal zo’n 40 centimeter lang en ongeveer 1 kilogram zwaar. De basiskleur is koperbruin, bij volgroeide exemplaren worden vier tot vijf verticale donkere banden over het lichaam waargenomen. Opvallend is de donkere vlek aan de basis van de borstvin. Net als veel andere kabeljauwachtigen heeft de steenbolk een baarddraad maar kenmerkend voor deze soort is de duidelijk langere en puntigere eerste rugvin.

Botervis

Trisopterus luscus Foto © Biopix: N Sloth

Gedrag
De steenbolk is een scholenvis die voornamelijk bij de bodem in open water leeft, tussen 10 en 300 meter diep. Opvallend is dat vooral de kleinere exemplaren grote scholen vormen. De jonge dieren leven juist solitair of in kleine groepjes in ondiep water. De paartijd is in april, mei en soms augustus. Over het paren is enige onduidelijkheid, volgens sommigen worden de eieren na het paren wat op 100 meter diepte gebeurt afgezet en zweven daarna vrij door het water tot ze uitkomen. Volgens anderen worden de eieren juist aan de oppervlakte in schuimnesten afgezet en kort daarna bevrucht. De net uit het ei gekomen visjes gaan in ieder geval zo snel mogelijk naar de bodem en blijven daar tot ze groot gegroeid zijn en trekken dan naar dieper water. De vis is een typische ‘wrakvis’, en wordt door duikers dus vaak rond wrakken gezien. De maximale leeftijd van een steenbolk is 4 jaar.

Voorkomen
Voorkomen botervis

Dieet 
Steenbolken jagen ’s nachts. De jonge steenbolken eten voornamelijk garnalen, andere kleine kreeftachtigen, wormen en schelpdieren. De baarddraad wordt gebruikt als tastzintuig en voor navigatie op de bodem.  De volwassen exemplaren jagen daarnaast ook op inktvissen en kleine visjes, waaronder soortgenoten.

In het aquarium 
Aangezien steenbolken vanaf het moment dat ze uit het ei komen erg snel groeien tot ze geslachtrijp zijn kan er door de gemiddelde koudzeewateraquariaan maar kort worden genoten van deze vis, ze groeien het aquarium uit. Omdat de volwassen dieren op andere vissen jagen en graag in scholen leven is het sowieso geen geschikte vis om als volwassen dier in het aquarium te houden. De jonge dieren zijn overigens geen moeilijke dieren om te houden, ze eten goed (voornamelijk mysis).

Niet alle vissen uit de Noordzee kunnen worden gehouden in het aquarium en over veel vissen die wel als aquariumvis geschikt zijn is erg weinig informatie over aquariumervaring bekend. Om toch een wat completer beeld te geven van de verscheidenheid aan vissen in de Noordzee hieronder een lijst met bondige informatie en afbeeldingen.

Grote Zeenaald
Andere Nederlandse namen: -
Wetenschappelijke benaming: Syngnathus acus
Engelse naam: Pipefish

Deze vis wordt regelmatig in aquaria gehouden. Het aquarium moet wieren bevatten.

Grote zeenaald

Syngnathus acus Foto © Biopix: N Sloth

Paling
Andere Nederlandse namen: Gewone paling, Europese aal
Wetenschappelijke benaming: Anguilla anguilla
Engelse naam: European Eel 

Hoewel het een erg bekende vis is is er weinig over bekend. Zo werd tot voor kort nog gedacht dat de jonge palingen en volwassen exemplaren twee verschillende vissoorten waren. Ze leven in zout water, zoet water en kunnen zich zelfs over het land voortbewegen.

Paling

Anguilla anguilla Foto © Biopix: JC Schou

Zeewolf
Andere Nederlandse namen: -
Wetenschappelijke benaming: Anarhichas lupus
Engelse naam: Wolf eel, wolffish, Seawolf

Een erg zeldzame vis in de Nederlandse- en Belgische Noordzee. Het is een bodemvis en kan wel anderhalve meter lang worden. Ze hebben hun naam te danken aan hun scherpe, lange voortanden. Absoluut geen goede aquariumvis.

Zeewolf

Anarhichas lupus Foto © Joakim Engel

Haring
Andere Nederlandse namen: Bliek
Wetenschappelijke benaming: Clupea harengus
Engelse naam: Herring

De haring is een bekende vis omdat het een van de belangrijkste vissen is voor de visserij. Helaas lijdt de soort hier sterk onder want hoewel de vis wel 20 jaar oud kan worden en een lengte van 40 centimeter kan bereiken worden de dieren door de bevissing vaak niet ouder dan 6 jaar en worden er alleen maar relatief kleine vissen waargenomen.

Haring

Clupea harengus Foto © Biopix: JC Schou

Harnasmannetje

Andere Nederlandse namen: Neushangertje, oude grootje, potskop, dikkop
Wetenschappelijke benaming: Agonus cataphractus
Engelse naam: Hooknose

Het harnasmannetje is een algemeen voorkomende vis in de Noordzee. Hij wordt niet groter dan 20 centimeter en eet kleine kreeftachtigen, wormen en weekdieren. De soort wordt vrij veel gehouden in aquaria.

Harnasmannetje

Agonus cataphractus Foto © Biopix: JC Schou 

 

De vissen van de Noordzee I

De vissen van de Noordzee – deel I

In dit artikel worden de meest voorkomende Noordzeevissen die we regelmatig in de koudzeewaterhobby tegenkomen besproken. De gegevens over de dieren in het wild worden besproken, maar ook de gegevens over deze vissen in het aquarium komen aan bod. Dit laatst e is echter gebaseerd op ervaringen en kan dus voor iemand anders misschien niet van toepassing zijn.
Om niet te lang van stof te zijn is het artikel opgedeeld in meerdere delen.

Belangrijk is om te vermelden dat de bijgevoegde foto’s het vooroordeel over de noordzeevissen; namelijk dat het saaie kleurloze dieren zijn, lijken te bevestigen. Overigens is dat absoluut niet waar, bekijk deze dieren maar eens in een aquarium met goede verlichting!

Snotolf
Andere Nederlandse namen:
Engelse Lump, Kluft, Limp, Paddevis, Snotdolf, Steenkruiper, Strontvreter, Steenzuiger
Wetenschapelijke benaming: Cyclopterus lumpus
Engelse naam: Lumpsucker/lumpfish

Uiterlijk
De snotolf wordt maximaal 61 cm lang en kan een gewicht van bijna tien kilo bereiken, al blijven de mannetjes vaak wat kleiner. Opvallend aan deze vis is zijn lompe lichaam, de beenplaten, de stompe stekels en het ontbreken van schubben. Het lijkt alsof de snotolf een enkele rugvin heeft, dit is echter niet waar want er is tweede rugvin aanwezig maar deze is overgroeid met een dikke laag huid.
Aan de onderzijde heeft de vis een zuignap, de zogenaamde ‘pelvic disc’. Deze zuignap bestaat uit twee samengegroeide vinnen en hiermee kan de vis zich vastzuigen aan een harde ondergrond.
De kleuren van de snotolf variëren van blauwachtig naar grijsachtig, terwijl de jongere dieren juist groenachtig zijn. In de paartijd worden de mannetjes donkerblauw van kleur en krijgen een oranje tot rode buik.

Snotolf

Cyclopterus lumpus Foto © Biopix: JC Schou

Gedrag
Vanwege hun lompe vorm en relatief kleine vinnen zijn snotolven slechte zwemmers.
De dieren kunnen dertien jaar oud worden en zijn op hun vierde of vijfde levensjaar geslachtsrijp. In het voorjaar trekken de vissen naar ondiep water in onder andere de Oosterschelde om te paren en leggen daar hun geelachtige tot roze eieren die later groen kleuren. Het mannetje maakt een ‘nest’; een kuiltje in zacht substraat. In dit nest zet het vrouwtje haar eieren af, wel 15.000 tot 20.000 stuks die aan elkaar plakken tot een klont. Hierna ontfermd het mannetje zich over de eieren, hij bewaakt ze en zorgt door middel van vinnengewaaier voor een goede zuurstofvoorziening.
Na één tot twee manden komen de eieren uit waarna de jonge snotolven een periode planktonisch leven. Onduidelijk is of de broedzorg gelijk na het uitkomen van de eieren ophoudt, er zijn aanwijzingen dat dit niet het geval is.
Na deze planktonische periode leven de vissen voornamelijk op de bodem van de zee, tussen de wieren en zeegrassen. In de late herfst trekken ze uiteindelijk naar dieper water en overwinteren op 50 to 400 meter onder het wateroppervlak. .

Voorkomen
Voorkomen snotolf

Dieet
Sessiele invertebraten (zoals mossels, schelpdieren) en ribkwallen

In het aquarium
De snotolf is een vrij snelle groeier mits ze goed eten. In sommige gevallen eten de snotolven slecht in gevangenschap. Waar dit precies door komt is onduidelijk. De snotolf vormt geen gevaar voor andere vissen in het aquarium, wel zullen schelpdieren op het menu staan. Wat betreft temperatuur is deze vis redelijk tolerant.  

Diklipharder
Andere Nederlandse namen: Barier, Herder, Witte zalm
Wetenschapelijke benaming: Chelon labrosus
Engelse naam: Thick-lipped grey mullet

Uiterlijk
De diklip harder is een vrij lange en slanke vis die 50 tot 75 cm lang en 4,5 kg zwaar wordt. De vis heeft zijn naam te danken aan de verdikte bovenlip waar wratachtige bobbels op te vinden zijn. Opvallend aan de diklipharder zijn zijn vrij grote schubben in verhouding met de rest van het lichaam. De vorm van het lichaam is de zogenaamde ‘sigaarvorm’ waardoor de vis erg gestroomlijnd is en daarom ook een echte zwemmer is. De diklipharder heeft 2 duidelijk gescheiden rugvinnen. Er zijn vier dorsale stekels en drie anale stekels. Verder zijn er acht dorsale stralen en negen anale stralen. De vis heeft geen zijlijn. De kleur is zilvergrijs/wit maar bij bepaalde belichtingen zijn ook groen en blauw te zien.

Diklipharder
Chelon labrosus Foto © Biopix: N Sloth

Gedrag
De diklipharder is een echte scholenvis die vaak met in grote getalen rond basaltblokken en wiervelden foerageert en dicht bij de kust leeft. Deze actieve vis houdt van rustig water en wordt vaak in estuaria gezien, de harder is dan ook een relatief tolerante vis wat betreft zoutgehalte, vervuiling en temperatuur, al wordt een lage temperatuur niet erg gewaardeerd. In de winter trekken de vissen dan ook zuidwaarts. Diklipharders trekken in augustus naar de paaigronden in de Ierse Zee en het kanaal. Mannetjes worden vruchtbaar in hun tweede levensjaar, vrouwtjes pas in hun derde levensjaar. De jonge diklipharders zijn erg klein en blijven erg dicht bij de kust en trekken pas in de zomer naar zee. De vis kan twaalf jaar oud worden.

Voorkomen
Voorkomen diklipharder

Dieet
Deze vis eet voornamelijk plankton en algen (draadwier). Het verteringsstelsel van diklipharders is hier op aangepast, ze hebben namelijk een lang spijsverteringskanaal dat typerend is voor een vegetariër. Ook hebben ze borstelvormige tandjes waarmee ze algen en wieren van bijvoorbeeld stenen afgrazen. Tijdens dit grazen worden er onbedoeld ook veel dierlijke organismen opgegeten.
Volwassen exemplaren hebben ook schelpdieren en andere kleine bodemdieren in hun dieet.

In het aquarium
De diklopharder heeft veel zwemruimte nodig, daarom kunnen alleen jonge exemplaren in aquaria gehouden worden. De soort prefereert zachte bodems en wil zich het liefst tussen wier kunnen verstoppen. De vis is in het begin vaak erg schuw maar dat verandert meestal snel. Het is een makkelijke eter en groeit snel. Vanwege deze snelle groei en het actieve zwemgedrag zullen de vissen snel te groot en te aanwezig zijn in het aquarium. 

Zwarte grondel
Andere Nederlandse namen: Zwarte goveke, zwarte govie, zwarte gobie
Wetenschapelijke benaming: Gobius niger
Engelse naam: Black goby

Uiterlijk
De zwarte grond is een klein visje, maar wordt met een maximum van zeventien cm toch vrij groot voor een Gobius soort. Het is een echte grondel om te zien; een langgerekt lichaam, relatief grote en brede kop en grote mond. Ook deze vis heeft twee rugvinnen, maar bij de zwarte grondel zitten deze vinnen met de basis tegen elkaar aan. Net als de snotolf heeft deze grondel een zuignap gevormd uit twee samengegroeide buikvinnen onder zijn lichaam. Echter is deze zuignap bij de zwarte grondel veel minder effectief dan bij bijvoorbeeld de snotolf.
De zwarte grondel heeft een bruine basiskleur die erg kan variëren in intensiteit. Op zijn rug heeft deze vis donkerbruine tot zwarte vlekjes en de onderzijde van de vis is licht, vaak grijsachtig. De mannetjes zijn donkerder dan de vrouwtjes en worden in de paartijd zwart/paars, waar deze vis zijn naam aan te danken heeft.

Zwarte grondel
Gobius niger Foto © Biopix: N Sloth

Gedrag
De zwarte grondel leeft in ondiepere wateren, niet dieper dan 75 meter.
Tussen mei en augustus is de paartijd van deze vissoort. Tijdens de paartijd wordt door de vis een holletje gezocht dat kan bestaan uit een spleet tussen stenen of de lege schelp van een oester. Het vrouwtje legt hier vervolgens zo’n 4.000 eieren in die daarna door het mannetje worden bevrucht. Ook bij deze vis verzorgt het mannetje de eieren na de bevruchting, hij bewaakt ze tot ze uitkomen.
De jonge vissen blijven net als de ouders dicht bij de kust en worden regelmatig in de plassen rond strekdammen bij laagwater gezien. Deze vissen kunnen goed tegen lage zoutgehaltes wat natuurlijk ook wel nodig is om te kunnen overleven in deze laag-water-plassen die door regenval ineens veel zoeter kunnen worden.
De vis kan maximaal vier jaar oud worden.

Voorkomen
Voorkomen zwarte grondel

Dieet
Deze soort eet voornamelijke kleine kreeftachtigen, wormen maar ook kleine vissen.

In het aquarium
De zwarte grondel prefereert een zandbodem in het aquarium. Wat betreft temperatuur is deze vis niet moeilijk, het water dient tussen de 8°C en 20°C te zijn. Het is een vrij snelle groeier maar gezien zijn maximale lengte van zeventien cm zal hij niet snel te groot worden voor het aquarium, zeker gezien hij niet een echte zwemmer is. Net als bij de meeste vissen het geval is zal de zwarte grondel alles wat in zijn bek past als voedsel beschouwen. 

Botervis
Andere Nederlandse namen: -
Wetenschapelijke benaming: Pholis gunnellus
Engelse naam: Butterfish

Uiterlijk
De botervis lijkt qua uiterlijk wel een beetje op een paling; een langgerekt slangachtig lichaam, kleine kop. De vis heeft een rugvin met lichte rand en donkere vlekken die over de hele lengte van zijn rug loopt. Een buikvin is nauwelijks aanwezig maar de anale vin is weer erg lang. Het is een vrij kleine vis die een lengte van 25 cm kan bereiken. De vis heeft een erg gladde en slijmerige huid, waar hij zijn naam aan te danken zou hebben.
De basiskleur van het dier is grijsbruin met een olijfgroene tint. Op de rug is het dier wat donkerder gekleurd terwijl de buikzijde juist lichter is. Op de flanken van de vis zijn onregelmatige dwarsbanden waarneembaar. De vis kan erg variëren in de donkerheid van de kleur. Er zijn aanwijzingen dat dit iets met de voortplantingstijd te maken zou kunnen hebben.

Botervis

Pholis gunnellus Foto © Biopix: JC Schou

Gedrag
De botervis leeft in het intergetijdengebied, niet dieper dan 40 meter. ’s Winters leeft de vis liever dieper, tot zo’n 100 meter.
De vis heeft geen duidelijke voorkeur voor een bepaald bodemtype, hij wordt dan ook waargenomen op rotsbodems, slibbodems en tussen wieren en zeegras. Wel is het voor dit dier belangrijk dat hij een ‘holletje’ heeft waar hij zich met name overdag in schuil houdt, het is namelijk een nachtactief dier dat ’s nachts een echte rover is. In dat opzicht doet de vis veel aan een murene denken, vaak is niet meer zichtbaar dan alleen de kop tussen een aantal rotsen.
Bijzonder aan de botervis is dat alle dieren als vrouw geboren worden en tussen hun vierde en veertiende levensjaar een sekse verandering ondergaan.
In januari of februari begint de paaitijd van deze vis. Beide oudervissen zoeken een holletje om de eieren af te zetten. 100 tot 200 aan elkaar geklonterde eieren worden aan een rots of onder een schelp geplakt. Beide volwassen vissen bewaken de eieren.

Voorkomen
Voorkomen botervis

Dieet
Deze vis eet voornamelijk kleine kreeftachtigen, zoals garnalen en zeepissebedden. Ook wormen en slakken staan om het menu. Zelfs viseieren en vislarven worden gegeten door de botervis.

In het aquarium 
Deze vis is erg geschikt voor in het aquarium, mits de medebewoners niet te klein zijn. Zoals gezegd is de botervis een goede rover en zal kleine medebewoners opeten, en ook viseieren en larven zijn erg geliefd als voedsel. Het is belangrijk dat de vis beschikt over een holletje waar hij zich overdag zal verstoppen. Gezien de vis nachtactief zal hij zich overdag niet veel laten zien, hooguit een kop terwijl de rest van het lichaam goed verborgen is in het holletje.

Rode poon
Andere Nederlandse namen: Knorhaan, Zeehaan, Laurens, Roodbaartje, zeepost
Wetenschapelijke benaming: Trigla lucerna
Engelse naam: Tub Gurnard

Uiterlijk
De rode poon is een bekende vis en wordt veel gezien in publieke aquaria. Zijn bijzondere uiterlijk is hier de oorzaak van. De vis wordt gemiddeld 30 cm lang, maar kan 75 cm lang worden en dan zes kg wegen. Ook deze vis heeft een vrij langgerekt lichaam en een dubbele rugvin, waarvan de eerste een stuk korter en hoger is dan de tweede. Erg opvallend zijn de ‘pootjes’ van deze vis, van de borstvinnen zijn de eerste drie vinstralen los van de rest van de vin en zijn onafhankelijk beweegbaar. Hierdoor kun de vis deze vinstralen gebruiken als pootjes en ook werkelijk over de bodem lopen. Ook worden deze vinstralen gebruikt als tastorganen om naar voedsel te zoeken. De rest van de borstvinnen zijn erg groot en vaak mooi felblauw gekleurd met groenachtige vlekken. Ook de rest van de vis is opvallend gekleurd. Het lichaam is roodbruin en de onderzijde is oranjewit. De onderzijde van de buikvin en staart hebben dezelfde kleur als de borstvinnen. Verder heeft de vis stekelige schudden op de zijlijn, overigens ontbreekt een zijlijn. Ook de kop is gepantserd met lange stekels.

Rode poon

Trigla lucerna Foto © Biopix: N Sloth

Gedrag
De vis komt op dieptes tussen de vijf en 250 meter voor. Voornamelijk in de zomer worden de ondiepe wateren opgezocht, de vis is zelfs in estuaria waarneembaar. In de wintermaanden trekt de vis naar warmere wateren. Ook de rode poon is niet erg veeleisend wat bodemtype betreft, hij komt voor op zandbodems, rotsbodems en slibbodems. De vissen zijn redelijk goede rovers; bijna alles wat in de bek past wordt opgegeten.
De vis is geslachtsrijp wanneer hij zo’n twintig cm is, de paaitijd is gelegen tussen mei en juli.
Net als zijn familieleden maakt de rode poon een soort geluid dat op knorren lijkt, vandaar de bijnaam ‘knorhaan’. De vis kan vijftien jaar oud worden.

Voorkomen
Voorkomen rode poon

Dieet
De rode poon eet voornamelijk kreeftachtigen en weekdieren, maar ook kleine vissen staan op het menu. Volwassen vissen eten platvissen.

In het aquarium
De rode poon is een vis die goed in het aquarium gehouden kan worden al zal hij er wel snel uit groeien, de vis groeit namelijk in één jaar gemakkelijk van twee cm naar 25 cm! Het aquarium dient goed gekoeld te zijn en het bodemtype is niet erg van belang. Erg belangrijk is dat het aquarium goed afgesloten dient te worden, deze vissen springen namelijk regelmatig. Andere aquariumbewoners die in de bek van de rode poon passen zullen niet veilig zijn, de rode poon is een goede rover en zal de kleine medebewonders als voedsel zien. Deze vis eet graag mysis. Het zijn interessante dieren voor in het aquarium vanwege hun bijzondere uiterlijk en leuke gedrag.

De bodemdieren van de Noordzee II

 

De bodemdieren van de Noordzee

Deel 2
 

Weekdieren/mollusken (Mollusca)
Een groot deel van de bodemdieren bestaat uit weekdieren, ook wel mollusken (Mollis = week) genoemd. Net als kreeftachtigen zijn weekdieren ongewerveld maar het grootste deel van de weekdieren heeft wel een exoskelet. Bij veel mollusken is dit exoskelet anders dan bij andere dieren, het is namelijk een schelp. De schelp groeit mee met het dier dus vervellen is niet nodig.
De meeste weekdieren hebben vrij primitieve ogen waarmee ze alleen licht en donker kunnen onderscheiden. De inktvissen zijn hier een uitzondering op, zij kunnen namelijk erg goed zien en hebben ogen die een beetje vergelijkbaar zijn met die van de mens.
De weekdieren zijn onderverdeeld in acht stammen, namelijk:
·         Inktvissen (koppotigen) – Cephalopoda
 Bijvoorbeeld de zeekat (sepia)
·         Tweekleppigen – Bivalvia
 
Bijvoorbeeld de kokkel, mossel, oester en boormossel
·         Keverslakken – Polyplacophora
 Bijvoorbeeld de Asgrauwe keverslak
·         Schildvoetigen – Caudofoveata
·         Mutsdragers – Monoplacophora
·         Stoottanden – Scaphopoda
 Bijvoorbeeld de Gladde olifantstand en de Zwakgeribde olifantstand
·         Slakken (buikpotigen) – Gastropoda
 
Bijvoorbeeld de glanzende tepelhoorn, de schaalhoorn en alikruik
·         Plaatloze stekelweekdieren – Aplacophora
De tweekleppigen (ongeveer 15 000 soorten) en de slakken (ongeveer 90 000 soorten) zijn de twee klassen die verreweg het grootste deel van de weekdieren vertegenwoordigen.

Veel tweekleppigen zijn filtreerders en filteren dus kleine voedseldeeltjes uit het water. Zo filteren mosselen wel 50 liter water per mossel per dag. Volgens sommigen zijn ze hierdoor uitermate geschikt voor in het aquarium maar wees hierbij erg voorzichtig! Mosselen kunnen erg slecht tegen de wat hogere temperaturen, dus wanneer men niet over een degelijk koelsysteem beschikt is het erg onverstandig om mosselen in het aquarium te houden. Als de temperatuur oploopt zullen de mosselsen zaadcellen in het water verspreiden waardoor het water erg vervuild raakt. Als de temperatuur nog verder oploopt sterft de mossel en er bestaat weinig dat nóg meer vervuild dan een dode mossel. Zorg dus ten alle tijden dat de koeling optimaal werkt (ook tijdens de warme zomerdagen) en dat er nooit teveel mosselen in een aquarium worden gehouden.
De slakken hebben een uitgebreid dieet, er zijn namelijk soorten die vlees eten, planten eten, detritus eten en ook zijn er aaseters. Slakken hebben een speciale mond waarmee ze kunnen afraspen. Het onderdeel in de mond die daarvoor zorgt heet de radula, ook wel rasptong.

De meeste mollusken zijn ovipaar (eierleggend), maar er zijn ook soorten waarbij de embryo’s in de moederdieren ontwikkelen. Dit wordt ovovovipaar genoemd (eierlevendbarend). Het grootste deel van de weekdieren zijn mannelijk óf vrouwelijk, maar er zijn ook soorten die hermafrodiet zijn.
Veel weekdieren worden maar één jaar en het grootste deel wordt niet ouder dan 10 jaar. Toch zijn er uitzonderingen, er zijn zelfs soorten die ouder dan 100 jaar worden!


Bloemdieren (bloempoliepen)
Bloemdieren, vaak beter bekend als (zee)anemonen, zijn geen planten zoals veel mensen denken. Zoals de naam al zegt zijn het dieren. De kleurrijke en meestal tropische soorten zijn bekend bij veel aquarianen maar niet veel mensen weten dat er in de Noordzee ook veel bloemdiersoorten leven.

Bloemdieren zijn poliepen en hebben geen skelet (dus ook geen exoskelet). Het grootste deel van de zeeanemonen vangen levende prooien. Dit doen ze met hun netelcellen, die zich aan de tentakels bevinden. Een netelcel een blaasvormige cel met daarin een neteldraad die zich vlak onder de huid bevindt. De neteldraad is hol en heeft aan het uiteinde een harpoen. Wanneer een prooidier een tentakel aanraakt trekken spieren samen waardoor de de harpoen met daaraan de neteldraad afgeschoten wordt richting het prooidier. De harpoen penetreert de prooi en de giftige inhoud van de netelcel wordt via de holle neteldraad naar het lichaam van de prooi gepomt. Het prooidier wordt hierdoor, afhankelijk van de grootte en het soort gif, verlamd of gedood. De tentakels brengen de prooi uiteindelijk naar de mond van de zeeanemoon.
Het afschieten van de harpoen gebeurt met een snelheid van soms wel 150 km per uur! Dus ondanks dat bloemdieren er erg passief uitzien zijn het gevaarlijke monsters!
Ook bij andere organismen komen netcellen voor. Denk hierbij bijvoorbeeld aan brandnetels en kwallen.
Soms is het lastig om een soort te determineren. De vorm en de kleur kunnen per soort namelijk sterk afwijken. Zo is de paardenanemoon meestal donkerrood, maar ook groene en blauwe varianten komen voor. Hetgeen waar een paardenanemoon aan te herkennen is zijn de blauwe gifblaasjes die zich net onder de tentakels bevinden. Om een soort goed te kunnen herkennen moeten dus soortspecifieke kenmerken worden onderzocht. Ook de vindplaats is van belang, sommige soorten kunnen namelijk alleen op een harde ondergrond leven terwijl andere soorten juist een zacht substraat prefereren. 
 
Er zijn erg veel verschillende soorten. Duikers die in Nederland duiken kennen waarschijnlijk de bekendste wel, namelijk:
·         Zeeanjelier (Metridium senile)
·         Zeedahlia (Urticina felina)
·         Paardenanemoon (Actinia equina)
·         Slibanemoon (Sagartia troglodytes)
Deze soorten worden geregeld in Noordzee-aquaria gehouden omdat ze relatief makkelijk te vinden zijn en goed in aquaria te houden zijn. De anemonen zullen zelf een geschikte plaats in het aquarium opzoeken door zich langzaam door de bak te verplaatsen tot ze een plek hebben gevonden die hun bevalt.


ZeeanjelierZeedahlia
Zeeanjelier en zeedahlia, foto's: biopix.dk

Manteldieren
Manteldieren zijn relatief eenvoudige dieren waarvan maar enkelen interessant zijn voor de aquaristiek. Het gaat dan voornamelijk om de klasse Ascidiacea, de zakpijpen.
De dieren bestaan grotendeels uit een buisvormige mantel. Juist vanwege dit ‘simpele’ lichaam zijn ze enorm succesvol, ze komen namelijk in alle wereldzeeën voor.
Wie dacht dat mosselen de beste filtreerders waren heeft het goed mis, er zijn namelijk zakpijpen die wel 200 liter per minuut kunnen filteren! Via de sifo (de bovenste opening) wordt er water naar binnen gezogen. Dit water wordt door een filter gestuwd waar alle voedzame deeltjes (voornamelijk plankton) worden opgevangen. Vervolgens wordt het ‘afvalwater’ via een andere opening weer geloosd.
Net als bloemdieren zijn zakpijpen soms moeilijk te determineren. Er zijn solidair levende soorten en soorten die in een kolonie leven. Deze eerste groep is relatief makkelijk te herkennen terwijl de soorten die in een kolonie leven snel verward worden met sponsen. Vaak is het ontleden van het dier de makkelijkste manier om te ontdekken of het om een spons of om een zakpijp gaat. Zakpijpen hebben in tegenstelling tot sponsen wél gespecialiseerde organen zoals de maag, hart en darmen.
Vrijwel alle soorten leven op hard substraat. Ze zijn nooit echt spectaculair gekleurd, ze zijn grijs (doorzichtig) met hooguit een groenig of bruinig tintje.
Enkele soorten zijn:
·         Ruwe zakpijp (Ascidiella aspersa)
·         Doorschijnende zakpijp (Ciona intestinalis)
·         Japanse knotszakpijp (Styela clava)
Zakpijpen zijn hermafrodiet, ze produceren dus zowel zaadcellen als eicellen. De larven zien er uit als kikkervisjes en kunnen vrij zwemmen. Na een tijdje hechten ze zich aan de ondergrond en zijn dan vaste bodemdieren.

Doorschijnende zakpijnJapanse knotszakpijp
Doorschijnende zakpijp en Japanse knotszakpijp, foto's: biopix.dk
Sponsen
Sponsen (Porifera) zijn net als de manteldieren eenvoudige dieren. Ze zijn zelfs nog eenvoudiger aangezien ze geen echte organen, zenuwcellen en spieren hebben. Het lichaam bestaat uit een geleiachtige massa die ondersteund wordt door een skelet. Sommige soorten bezitten geen skelet maar hebben een alternatief, namelijk sponginevezels. Deze vezels zijn opgebouwd uit een de chemische stof Spongine, dat nauw verwant is aan zijde.
In het lichaam zitten poriën waardoor het het zeewater naar binnen stroomt. Wanneer het water via een porie naar binnen stroomt komt het in een centrale holte. In deze holte bevinden zich kraagcellen die voorzien zijn van zweephaar. Door met deze zweepharen te slaan wordt er een waterstroom gecreeërd waardoor er constant vers water naar binnen stroomt en afvalwater naar buiten wordt getransporteerd. De voedseldeeltjes (voornamelijk plankton en organisch materiaal) worden door de kraagcellen vast gehouden en worden daar verteerd.
Sponsen kunnen niet zelf bewegen en zitten vast aan de ondergrond.

Spons schematisch
Schematische tekening van een spons

Sponsen worden onderverdeelt in vier klassen, namelijk:
·         Koraalsponsen (Sclerospongia)
·         Hoornsponsen (Demospongia)
·         Kalksponsen (Calcarea)
·         Glassponsen (Hexactinellida)
Ook sponssoorten zijn vaak lastig te onderscheiden omdat de vormen sterk kunnen variëren binnen een soort. Toch wordt er onderscheid gemaakt tussen vier basisvormen:
·         Geweisponzen – Zoals de naam zegt lijken deze sponsen erg op een gewei
·         Bekersponzen of buissponzen – Lijkt ook op een gewei, maar heeft holle buizen.
·         Massieve sponzen – Bolvormige massieve sponsen.
·         Korstsponzen – Deze soorten bedekken de ondergrond met een korst.
Sponsen kunnen zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk voortplanten. Ongeslachtelijke voortplanting gebeurt door middel van knopvorming (er groeien dan knoppen aan de moederspons die zich ontwikkelen tot zelfstandige sponsen) en uitbreiding (uit de moederspons groeien draden die afbreken, waarna er nieuwe individuen uit deze draden groeien).
De grootste vijanden van sponsen zijn slakken, zand en algen. Deze laatste twee verstoppen de poriën van de sponzen waardoor ze niet meer aan voedsel kunnen komen. Veel sponsen leven daarom samen (symbiose) met de worm eupolymnia. Deze worm houdt de poriën schoon door de algen op te eten en tegelijkertijd het zand te verwijderen.
 
Stekelhuidigen
Ook stekelhuidigen (zeesterren en zeeëgels) worden regelmatig in koudzeewateraquaria aangetroffen. Enkele bekende soorten zijn de gewone zeester, de brokkelster, de kamster, het zeeboontje en de kleine zeeappel.
De meeste stekelhuidigen leven van dood organisch materiaal, maar er zijn ook soorten (zoals bijvoorbeelde gewone zeester) die actief op jacht gaan en hierbij op schelpdieren jagen.

Brokkelster
Brokkelster, biopix.dk


Andere bodemdieren
Er zijn nog een hoop andere bodemdieren in de Noordzee, maar de meeste zijn niet in het aquarium te houden of zijn heel moeilijk te vinden.
De waaierkokerworm (Sabella pavonina) is nog wél een voor de aquaristiek interessant dier en wordt daarom ook regelmatig aangetroffen in het koudzeewateraquarium. Deze worm maakt een koker waarin hij zelf verscholen leeft. Alleen zijn tentakels steken uit deze koker en vormen de waaier waar dit dier zijn naam aan te danken heeft. De tentakels zijn fraai gekleurd en deze kleuren liggen vaak in twee of drie banden. Wanneer het dier gestoord wordt wordt de waaier ingetrokken en is alleen de koker nog te zien.
 

Bodemdieren in het aquarium
Hoewel men bij aquaria meestal snel aan vissen denkt en bij zeeaquaria men ook aan koralen denkt worden de meeste bodemdieren vergeten. Deze interessante groep dieren verdient meer aandacht en kan een echte aanwinst voor het aquarium zijn.
Aangezien toch weinig mensen deze dieren houden is er weinig bekend over de ‘houdbaarheid’ in het aquarium. Door goed te kijken naar de natuurlijke omgeving en de situatie waarin het dier leeft kan meestal goed bepaald worden of het dier het goed zal doen in het aquarium. De meeste bodemdieren eten plankton of organisch afval en kunnen dus op het gebied van aquariumschoonmaak hun steentje bijdragen.
Niet alleen interessante, maar ook zeer nuttige dieren dus! 

De bodemdieren van de Noordzee I

De bodemdieren van de Noordzee

Deel 1


Grote zandvlaktes en slibgebieden, dat is het uiterlijk van de bodem van de Noordzee. In eerste instantie is de bodem erg rustig en het lijkt het alsof er niets levends op de bodem voorkomt. Niets is minder waar; het krioelt er juist van de dieren. Wormen, kreeften, krabben, mosselen, slakken, garnalen, zeesterren, zeepokken, het leeft er allemaal. De Noordzee kent veel verschillende soorten bodems, met op elke bodemtype zijn eigen verscheidenheid aan bodemdieren.
In dit artikel staan de bodemdieren centraal.

 

Indeling

Bodemdieren kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld.

De eerste manier is door te categoriseren op lichaamsgrootte:

De ‘grootste’ dieren worden macrofauna genoemd. Wanneer men met een zeef met gaten van 1mm door de bodem zou gaan blijven er dieren in de zeef achter die groter zijn dan 1 mm. Die dieren worden macrofauna genoemd. Dit criterium is natuurlijk niet helemaal juist want jong macrofauna dat nog niet de volwassen lichaamslengte heeft zou dan niet meer onder macrofauna vallen. Het gaat dus om de lichaamslengte van volwassen dieren.
Enkele voorbeelden van deze dieren zijn krabben, wormen en schelpdieren.In de afgelopen jaren is de hoeveelheid macrofauna licht afgenomen. De precieze oorzaak hiervan is niet bekend en wordt nog onderzocht.
De tweede groep bestaat uit meiofauna. Dieren die kleiner zijn dan 1 mm, maar groter dan 0.05 mm vallen in de groep meiofauna.  De dieren die tot deze groep behoren zijn onder andere aaltjes (behorend tot de groep nematoden) en kleine copepoden, ook wel de roeipootkreeftjes genoemd. Niet alle copepoden behoren tot de meiofauna, er zijn namelijk ook copepoden die planktonisch leven. De meeste roeipootkreeftjes die bentisch (op de bodem) leven behoren wel tot meiofauna. Deze dieren behoren voornamelijk tot de orde Calanoida, Cyclopoida en Harpacticoida.  Net als bij macrofauna wordt bij de meiofauna gekeken naar de lichaamsgrootte van dieren op volwassen leeftijd.
De derde groep die deze indeling telt is microfauna. Onder deze groep vallen de allerkleinste dieren, namelijk de dieren die kleiner zijn dan 0.05 mm. Voornamelijk eencellige dieren behoren tot deze groep, zoals bacteriën en protozoën.

De indeling op lichaamsgrootte lijkt op het eerste gezicht misschien erg onnauwkeurig, maar er blijkt veel biologisch verschil te zijn tussen bijvoorbeeld macrofauna en meiofauna.

Zo leven de dieren die tot meiofauna behoren hun hele levenscycles op de bodem, terwijl macrofauna een larvestadium kent waarin de larven behoren tot (mero)plankton en vrij door het water zweven. Onder andere zeesterren, schaaldieren en wormen zijn in het larvale stadium meroplankton.

alt
Strandkrab ,Foto: Biopix.dk


Naast de indeling op lichaamsgrootte wordt er ook vaak gebruik gemaakt van een indeling op basis van de plaats waar de dieren leven.

Zo is er de groep infauna (ook wel endofauna) die bestaat uit dieren die zich permanent hebben ingegraven in de bodem zoals schelpdieren,  en dieren die grote gangenstelsels in de bodem hebben, zoals kreeften en wormen. Ongeveer 90 procent van het dierlijk leven op de bodem bestaat uit infauna. Ondanks dat deze dieren op een tamelijk verborgen manier leven zijn ze toch vrij mobiel zodat ze zich gemakkelijk weer in kunnen graven wanneer hun hol door bijvoorbeeld een golf wordt verwoest. Infauna is vanwege de ondergrondse leefstijl erg onopvallend, vaak zijn alleen enkele tentakels, adembuizen en sprieten te zien.
De dieren die een laag hoger leven, namelijk óp de bodem, worden epifauna genoemd. Veel krabben vallen onder deze categorie. Ondanks dat deze dieren op de bodem leven graven ze zich vaak gedeeltelijk in wanneer ze niet op zoek zijn naar voedsel. Hierdoor zijn deze dieren soms moeilijk te vinden.
Als laatste is er de groep die sessieel heet. Deze dieren hebben een vastzittende levenswijze. Ze leven in zelf geboorde gaten (zoals de Witte boormossel), of hebben zich vastgehecht aan de ondergrond, zoals zeepokken.

Een derde indeling maakt onderscheid in de manier van voedselopname.

De belangrijkste twee groepen in deze indeling zijn de filtreerders (‘suspension-feeders’) en sedimenteters (‘deposit-feeders’). De dieren uit deze eerste groep filtreren kleine voedseldeeltjes uit het water. Veel filtreerders hebben tentakels waaraan een kleverige stof zit waarmee ze ronddrijvende voedseldeeltjes opvangen. De tweede groep zoekt zelf actief naar het voedsel op de bodem, of eet stukjes bodem op zodat in het verteringsstelsel de verteerbare delen worden gebruikt en de ‘nutteloze’ bodem weer wordt uitgescheiden. Ook aaseters, de dieren die andere dode dieren opruimen, vallen onder deze laatste groep.

  Noorse kreeft
Noorse kreeft ,Foto: Biopix.dk

 

Verschillende bodemtypes

In de tropische zeeën bevindt het meeste leven zich rond de koraalriffen. Op de ‘kale bodem’ komt in verhouding weinig leven voor. In de Noordzee is een zelfde soort situatie. Het meeste leven zit rond ‘verstoringen’ van de gewone bodem. In de Nederlandse- en Belgische Noordzee komen van nature geen rotskusten voor, maar de door de mens aangelegde dammen en dijken zorgen voor plaatsen waar veel bodemdieren voorkomen. Voornamelijk anemonen, zeepokken en mosselbanken maar ook zeesterren, slakken, pissebedden en krabben komen hier veel voor omdat ze van een harde ondergrond houden en er veel schuilplaatsen vinden.
Naast deze ‘rotsgebieden’ zijn wrakken ook plaatsen die rijk zijn aan bodemdieren. Door het harde substraat leven er dezelfde dieren als op rotsen. Zeepokken zijn pioniers, ze kunnen tegen een relatief gladde ondergrond. Wanneer zij dood gaan en een kalkskelet achterlaten kunnen wieren groeien op de ondergrond van skeletten, omdat deze skeletten de ondergrond nog hebben gemaakt en wieren een zeer ruwe ondergrond nodig hebben. Alikruiken (slakken) en mosselen hebben dezelfde pioniersfunctie.Vanwege het bruisende onderwaterleven rond wrakken zijn deze plaatsen erg geliefd bij duikers. De rijkdom aan bodemdieren trekt namelijk een groot aantal vissen aan en dat trekt weer duikers aan. ‘Wrakduiken’ is daarom ook een aparte tak van de duiksport.
Ook in havens en rond boorplatforms is er een vergelijkbare situatie. Op dit filmpje,
http://vimeo.com/1905148, is erg duidelijk te zien dat het gebied rond een boorplatform veel drukker bevolkt is door bodemdieren dan een zandbodem.
Elk type bodem heeft zijn eigen verscheidenheid aan dierlijk leven. Er wordt daarom ook wel gesproken van een bodemgemeenschap.
Aangezien dieren die in getijdenzones leven het meest geschikt zijn voor het aquarium zoeken de meeste koudzeewater aquarianen hun dieren langs dammen, dijken en in havens.

altalt

 

 Zeewering, door mensen aangelegd

 

Aquarium

Lang niet alle bodemdieren uit de Noordzee kunnen gemakkelijk in koudzeewater aquaria worden gehouden, onder andere omdat veel dieren simpelweg zo klein zijn dat ze in het filtersysteem zouden verdwijnen. De bekendere bodemdieren zoals krabben, kreeften, anemonen, mossels en sommige wormen zijn meestal beter geschikt als aquariumdier. Elk dier stelt zijn eigen eisen aan het aquarium en veel dieren worden eerder als plaag gezien dan als aanwinst.

Kreeftachtigen (Crustacea)
Krabben en kreeften zijn bekende bodemdieren. In de Noordzee leven enkele tientallen soorten krabben en kreeften; zoals de Noordzeekrab, de hooiwagenkrab, de strandkrab, blauwe zwemkrab, en de Noorse kreeft. Alle krabben en kreeften vallen onder de stam geleedpotigen (‘Arthropoda’). De groep van de geleedpotigen waaronder krabben, kreeften en garnalen vallen worden ook wel schaaldieren of kreeftachtigen genoemd. Schaaldieren hebben een uitwendig skelet, dat opgebouwd is uit chitine. Het skelet is dus een soort harnas om het dier heen. Aangezien dit skelet niet mee groeit met het dier zal het regelmatig vervangen moeten worden. Dit doet het dier door te vervellen; het kruipt dan uit het te klein geworden skelet. Het dier is hierna bijzonder kwetsbaar en moet zich dan ook zo goed mogelijk verstoppen totdat het nieuwe skelet uitgehard is. Het chitine heeft een hoog kalkgehalte, wat het skelet erg sterk maakt. Om te zorgen dat het skelet ook hard blijft zal het dier aan voldoende kalk moeten kunnen komen, ook in het aquarium. Naarmate schaaldieren ouder worden vervellen ze steeds minder omdat ze steeds minder groeien.
Kreeftachtigen eten voornamelijk plantaardig en dierlijk plankton, voedseldeeltjes uit de bodem, wieren, en soms zelfs levend voer.
In het aquarium kunnen het echte slopers zijn, maar het zijn tevens nuttige opruimers. Alles wat ook maar enigszins eetbaar is verdwijnt in de mond van een schaaldier. Zorg er altijd voor dat er niet te veel kreeftachtigen in een aquarium zitten en dat de dieren genoeg schuilplaatsen hebben.
Krabben en kreeften zijn over het algemeen vrij agressiever naar soortgenoten en andere aquariumbewoners toe. Vooral zwemkrabben kunnen echte vechtersbazen zijn. Bij een onderlinge confrontatie zal er dan ook vaak gevochten worden. Om dit te voorkomen kan de temperatuur van het water het beste iets aan de lage kant zijn, hierdoor worden de dieren iets rustiger. Een temperatuur van 12 °C is het beste in een dergelijk geval. Wanneer schaaldieren een poot of schaar verliezen in een gevecht groeit dit vanzelf weer aan. Dit wordt regeneratie genoemd.
Let bij het houden van schaaldieren in het aquarium wel op de lengte van de dieren, schaaldieren kunnen erg snel groot worden en groeien dan de bak uit. Ook komt het wel eens voor dat het dier zo hard groeit en in verhouding over te weinig chitine beschikt om het groeiproces bij te kunnen houden met vervellen. Het dier raakt dan opgesloten in het eigen skelet en kan hieraan sterven.
Het verstrekken van een dieet wat grotendeels uit plantaardig voedsel bestaat verkleint de kans hierop.
Garnalen lijken veel op kleine kreeftjes en zijn goed als aquariumdier te houden. Ook worden deze dieren veel als voedseldieren gebruikt, vooral de kleine garnaalachtigen (mysis, ook wel aasgarnalen).Garnalen zijn goede opruimers en laten andere aquariumbewoners met rust. Net als alle andere schaaldieren doen garnalen ook aan vervelling. Schrik dus niet als u een ‘dode’ garnaal in uw aquarium ziet liggen, dit is meestal een vervelling.
Kreeftachtigen kunnen erg spectaculair zijn wat uiterlijk betreft, maar sommigen zijn juist erg onopvallend. Lange poten, korte poten, felle kleuren, doorzichtig, groot, klein, het komt allemaal voor.
Er zijn veel dieren die tot de kreeftachtigen behoren, terwijl de meeste mensen dit niet weten. De Gewone zeepok is hier een voorbeeld van. Deze kreeftachtige ligt op zijn rug in zijn 'vulkaantje' en wappert met zijn pootjes naar buiten om zo zwevende voedseldeeltjes op te vangen.

alt
Gewone zeepok, in gesloten 'vulkaantjes' (Foto: Biopix.dk)

 

Inloggen Registreren

Uw account aanmelden

Gebruikersnaam *
Paswoord *
Onthoud mij

Account aanmaken

Velden met een sterretje (*) zijn verplicht.
Naam *
Gebruikersnaam *
Paswoord *
Herhaal paswoord *
E-mail *
Herhaal e-mail *

Foto van de maand

Centropyge Foto Tanne Hoff

De halloween heremietkreeft Ciliopagurus strigatus
in het aquarium van Stefaan Fabri

Foto: Patrice Cornelis